Dςeѓ ϋsγiбbыaХ-ϋsΎaΒgΨaХ

omslag

Woord vooraf

Wat volgt is het verslag van de ondergang van de Siba, een stichting voor islamitisch basisonderwijs in Amsterdam – een bundeling van twee stukken die eerder los op mijn site stonden.

Deel 1 verhaalt hoe de veel te laat ontwaakte medezeggenschapsraden van de scholen van de Siba de strijd aanbonden met een incompetent bestuur. Die strijd eindigt met wat dan nog een heuse overwinning lijkt: het bestuur wordt door het ministerie naar huis gestuurd en vervangen door een driemanschap van ‘ervaren’ en ‘deskundige’ interimbestuurders.

Deel 2 vertelt het vervolg: de interimmers blijken vooral deskundige zelfverrijkers, en ervaren intriganten die de stichting in rap tempo naar het randje van de afgrond voeren –  in een heroïsch gevecht met elkaar en met radicale islamisten, onder wie schrijver dezes.


Tweede herziene uitgave

Amsterdam, 10 maart 2008 / 25 januari 2019
Bart Voorzanger


Deel 1: Bestuurlijke incompetentie

Islamitische scholen komen zelden positief in het nieuws, en dat is begrijpelijk. Ik ben zeven jaar intensief betrokken geweest bij een groep van zulke scholen in Amsterdam, en heb daar een hoop mis zien gaan. Van dit misgaan doe ik hier verslag. Ik doe dat vast deels omdat ik hopend op enig medeleven mijn frustrerende ervaringen kwijt wil aan iedereen die het maar wil lezen. Wie peilt ooit echt zijn eigen motieven? Maar ik doe het ook om een andere reden. De grote en regelmatig aangehaalde angst is dat islamitische scholen de kans vergroten dat een leerling ontspoort en gewelddadige antiwesterse neigingen ontwikkelt. Ik heb daar in die vijf jaar niets van gemerkt. Wat ik wel zag was matig onderwijs, mede als gevolg van zeer matig bestuur.

Nederland kent nu bijna dertig jaar islamitische scholen. De eerste vijfentwintig jaar hebben inspectie en ministerie die scholen laten voortmodderen. Hadden ze dat niet gedaan, hadden ze van meet af aan goed in de gaten gehouden of de besturen van die scholen hun werk netjes deden, dan zou de hoofdstroom van het islamitisch onderwijs nu een kleine maar goed functionerende bedrijfstak zijn geweest. Pas nu worden islamitische schoolbesturen kritisch gevolgd. Op zich is dat prima, maar de nadruk ligt op financiële onregelmatigheden die juridisch aan te pakken zijn. Ach, die zijn er soms. Maar ze zijn bepaald niet kenmerkend voor de sector als geheel. En het grote probleem – slecht tot matig beleid op allerlei terreinen – waaraan lastiger iets te doen is, blijft zo liggen. Toch iets om nog eens over na te denken …

Hoe zou het moeten gaan?

Islamitische scholen maken deel uit van het “bijzonder” onderwijs: scholen die voortkomen uit privé-initiatief, en die door een private instelling worden gedreven. In het islamitisch onderwijs zijn dat vaak stichtingen. Een stichting heeft een bestuur, maar geen leden, zoals een vereniging die heeft, die het bestuur kunnen controleren en zo nodig kunnen bijsturen of vervangen. Zo’n stichting wordt in het leven geroepen door een handvol mensen – in het islamitisch onderwijs meestal mannen – die gezamenlijk een of meer scholen willen oprichten. Zij vormen dus bij aanvang het schoolbestuur.

Bestuursleden kunnen opstappen, ze kunnen door hun medebestuurders uit het bestuur worden gezet, en ze kunnen overlijden. Het bestuur kan zichzelf met nieuwe leden aanvullen. Een stichting heeft statuten waarin onder meer staat wat het doel en de uitgangspunten van de stichting zijn, wie bij aanvang het bestuur vormden, aan welke eisen bestuurders moeten voldoen, en hoe het bestuur zijn eigen samenstelling kan veranderen.

Het gangbare ideaal is dat schoolbesturen “op afstand” besturen: ze bepalen de hoofdlijnen, de grondslagen, van het beleid, maar de invulling daarvan wordt overgelaten aan de directie. Daar is veel voor te zeggen. Schoolbesturen bestaan meestal eerder uit idealisten of mensen die dat willen lijken, dan uit deskundigen, en schoolbesturen worden niet geacht iets te verdienen met hun bestuurder-zijn, dus ze kunnen daar niet eindeloos veel tijd in steken, terwijl het leiden van een school tijdrovend en arbeidsintensief werk is dat enige deskundigheid vraagt. Het bestuur staat voor het ideaal waaruit de scholen voortkomen en bewaakt dat, de directie zorgt voor de praktische invulling van dat ideaal.

De meeste scholen voor bijzonder onderwijs krijgen hun geld van de overheid. Ze worden “bekostigd”, en aan die bekostiging hangt een reeks aanvullende eisen. Medezeggenschap is er daar één van, maar ook een gedegen financiële verslaglegging en de aanwezigheid van een hele rits beleidsstukken behoren daartoe. En verder stelt de wet eisen aan het onderwijs, in elk geval aan het onderwijs dat leerplichtige leerlingen krijgen, maar dat zijn dan vooral vage, inhoudelijke eisen.

Wat moet een gewone, bekostigde, instelling voor bijzonder onderwijs zoal in huis hebben? In een goede organisatie zijn de bevoegdheden duidelijk. Een “directiestatuut” – ook wel “managementstatuut” – legt vast wie waarvoor verantwoordelijk is en verdeelt de bevoegdheden over directeuren, een eventuele bovenschoolse manager of bovenschools directeur, en het bestuur.

In een goede organisatie is duidelijk wat men beoogt, hoe men dat wil aanpakken, en welke prioriteiten men daarbij stelt. Een school beschikt daartoe over een “schoolplan” waarin dat allemaal staat. Daarnaast heeft zo’n school een “zorgplan” waarin staat hoe leerlingen waar iets mee is behandeld zullen worden en wie wanneer welke stappen zet om zulke problemen op te sporen, te rapporteren, aan te pakken, de aanpak te evalueren, en dat alles te administreren.

Een goede organisatie heeft een weloverwogen personeelsbeleid. Scholen dienen dat vast te leggen in een “formatieplan” dat een aantal jaren vooruitkijkt en beschrijft hoe de voorziene groei of krimp van het personeelsbestand zal worden aangepakt, wat men aan bijscholing denkt te doen, en nog zo wat zaken.

Scholen moeten aangesloten zijn bij een koepel,[1] een vereniging van besturen, die een aantal, deels wettelijk verplichte, gemeenschappelijke voorzieningen in stand houdt – geschillencommissies en beroepscommissies bijvoorbeeld; we komen ze later nog wel tegen – en bijvoorbeeld ook CAO’s afsluit. In het geval van islamitische scholen is dat meestal de islamitische schoolbesturenorganisatie ISBO. Ook die komen we later in dit verhaal nog weer tegen.

De wet verplicht door de overheid bekostigde scholen tot het instellen van een “medezeggenschapsraad” of MR, en bij organisaties met meer dan één school bovendien nog een “gemeenschappelijke medezeggenschapsraad” of GMR. Zo’n raad dient een reglement te hebben en eventueel nog een apart document waarin huishoudelijke zaken worden geregeld. In de tijd waarin de hier beschreven geschiedenis speelde, was een GMR overigens nog geen absolute verplichting. Was die er niet dan diende het bestuur over bovenschools beleid “decentraal georganiseerd overleg”, DGO, te voeren. Laat ik eerlijk zijn: ik vind die afkorting precies even veelzeggend als de term voluit. DGO betekende in ons geval overleg tussen bestuur en de verzamelde onderwijsbonden (de Algemene Onderwijsbond AOb, de onderwijsbond van het CNV, en nog een aantal kleinere organisaties van vakdocenten).

Medezeggenschap is ongeveer wat de term al doet vermoeden, maar niet helemaal. De MR is een verkozen vertegenwoordiging van ouders en personeelsleden – met van beide “geledingen” evenveel leden – die over een flink aantal in de wet vastgelegde zaken mag meepraten. Zo’n raad overlegt met het “bevoegd gezag”: de directie of het bestuur, dat hangt af van het onderwerp en de taakverdeling van de gezagsdragers. Op sommige terreinen heeft zo’n raad “instemmingsrecht”, op andere “adviesrecht”, en soms verschilt dat per geleding. Het verschil tussen die twee soorten recht is subtieler dan de termen suggereren. Het is van belang wanneer de raad het niet met haar gesprekspartner eens kan worden. In zo’n geval kan een der beide partijen naar een “geschillencommissie” stappen; krijgt ze daar gelijk dan moet de andere partij bakzeil halen. Is er sprake van instemmingsrecht dan moet het bevoegd gezag naar de geschillencommissie als het zich niet wenst neer te leggen bij het oordeel van de MR; is er sprake van adviesrecht dan trekt het bevoegd gezag aan het langste eind tenzij de MR de gang naar de geschillencommissie waagt en daar gelijk krijgt.

In een geschillencommissie zitten door werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties afgevaardigde deskundigen. In principe is zo’n commissie per saldo neutraal, maar het ligt voor de hand dat zo’n commissie zijn nek liever niet te ver uitsteekt en zich daarom vastklampt aan formaliteiten. Een bevoegd gezag dat zich netjes aan alle procedurele regels houdt, loopt in praktijk geen erg groot risico door een geschillencommissie in het ongelijk te worden gesteld. Maar het kán, en dat betekent dat een MR niet precies is wat sommige directeuren en bestuurders denken: een club die “mee” mag “zeggen”, oftewel mee mag praten waarna het gezag gewoon doet wat het wil.

Alle hiervoor genoemde documenten dienen aan de MR te worden voorgelegd. En dat geldt ook voor andere stukken: schoolgidsen, fusieplannen, schoolreglementen, enzovoort. Verder heeft zo’n raad inspraak in de benoemingsprocedures voor directieleden en bovenschools personeel, al gaat het daarbij dan wel om adviesrecht.

Personeelsleden in een MR die niet in alles met het bestuur meegaat, steken hun nek uit – ouders natuurlijk ook, maar die zijn nu eenmaal minder kwetsbaar. De wet beschermt personeelsleden in de MR in die zin dat ze niet vanwege hun standpunten als MR-lid overgeplaatst, ontslagen of anderszins benadeeld mogen worden. In praktijk is dat natuurlijk een wassen neus. Een beetje bestuur vindt altijd wel een stok om een dwarse of als dwars ervaren hond te slaan. Op scholen waar de relaties met het gezag niet echt goed zijn, is het dan ook vaak lastig personeelsvertegenwoordigers te vinden, wat het gezag dan weer de ruimte biedt zelf met zachte drang gezagsgetrouwe personeelsleden naar voren te schuiven. Waar de verhoudingen echt lastig liggen wordt medezeggenschap al snel dus zelf een wassen neus.

Het onderwijs is recent overgestapt op lumpsumfinanciering. Onder de oude bedeling was het schoolbudget al van overheidswege opgedeeld in een aantal aparte potjes – beheer, onderwijs, personeel, medezeggenschap, en vast nog zo wat. Met de lumpsumfinanciering werden de schotjes tussen die aparte budgetten opgeheven, wat meer ruimte geeft aan de creativiteit van de schoolleiding, maar natuurlijk ook meer ruimte voor onhandige beslissingen. De “lumpsum” vereist dus een grotere deskundigheid van schoolleiders én een grotere deskundigheid van medezeggenschapsraden die alle plannen moeten kunnen beoordelen. Echte medezeggenschap betekent natuurlijk ook échte medeverantwoordelijkheid. Dat maakt scholing van MR-leden nog belangrijker dan het voorheen al was. Een bestuur dat de touwtjes in handen wil houden bezuinigt op die scholing.

Scholen stichten is een complexe onderneming. Allereerst moet je aantonen dat er emplooi voor de door jou gewenste school is. Daar zijn procedures voor die ik hier niet bespreek … ik wil graag dat u nog even doorleest. Is een school eenmaal gesticht dan moet je een gebouw zien te krijgen. Dat is niet altijd makkelijk, en duurt soms wel even. Nu is geduld een schone zaak, maar er is één probleem: op de dag van de stichting van de school gaat er een wekker lopen die na precies vijf jaar afgaat. En dan dient die school te voldoen aan de “stichtingsnorm”: hij moet een bepaald aantal leerlingen hebben om voor verdere bekostiging in aanmerking te komen. In sommige plattelandsgemeenten ligt dat minimumaantal, de “stichtingsnorm”, voor een basisschool rond de 100; in Amsterdam, waar mijn verhaal speelt, lag hij in de betreffende periode op 322. Aangezien de meeste allochtonen in grote steden wonen, zijn de meeste islamitische basisscholen onderworpen aan vrij hoge stichtingsnormen. En dat breekt ze wel eens op. Zeker wanneer het niet lukt snel een goed gebouw te krijgen. De basisschool Abraham el Khaliel in Amsterdam-Oost is een illustratief voorbeeld in dit verband. Die was eerst een jaar bij gebrek aan eigen ruimte ondergebracht in het gebouw van een zusterschool; een verloren jaar. Daarna zat hij twee jaar in een noodgebouwtje met drie lokalen dat maar een zeer beperkte groei toestond.

Pas toen was de renovatie van het grotere, als definitief bedoelde gebouw klaar. Maar dat was, hoe fraai ook, een oud schoolgebouw met acht kleine lokalen in elk waarvan minstens veertig leerlingen zouden moeten zitten om de stichtingsnorm te kunnen halen. Je zou alleen al daarom haast blij moeten zijn dat het niet gelukt is. Bovendien had de school daarvoor in twee jaar tijd moeten groeien van minder dan honderd naar meer dan driehonderd leerlingen. En dat ging niet.

Islamitische schoolbesturen klagen over tegenwerking door de gemeente. Dat is in sommige gevallen vast te pessimistisch. Ook gemeenten kunnen niet heksen. Maar het geheel van regels en regeltjes waaraan een scholenstichting onderworpen is, maakt het stichten van scholen, en dus het leven van schoolbesturen niet echt makkelijk.

De basisschool El Faroeq Omar in Amsterdam-Zeeburg

In september 2002 wandelde ik als vijftigjarige zij-instromer de basisschool El Faroeq Omar binnen. Ik zou er een dag in de week in groep acht hospiteren en er de kunst van het lesgeven afkijken. Van dat laatste kwam het nauwelijks. Mijn begeleider, Meester Aziz, was vooral afwezig als ik er was. Wat hij precies deed, weet ik niet, maar als ik hem ging zoeken omdat ik echt niet meer wist wat me te doen stond, trof ik hem in een leeg lokaal, druk internettend achter de computer, of ergens in de gang, opgewonden fluisterend met een collega. Pas geleidelijk werd me duidelijk wat er speelde. Aziz maakte deel uit van een groepje docenten en ouders dat bezig was een nieuwe stichting voor islamitisch onderwijs op te zetten waar de dingen anders en beter zouden worden aangepakt dan bij de El Faroeq. Mijn begeleider was ontevreden over zijn bestuur, de Stichting Islamitische Basisscholen Amsterdam, ofwel Siba. Hij vond dat bestuur ondeskundig en veel te bemoeizuchtig. En dat vond hij terecht.

Het streven naar een nieuwe, betere, organisatie zou later nog tegen hem worden gebruikt. In een document dat ik overigens nooit heb kunnen achterhalen en dat wellicht alleen bestond in de verbeelding van het Siba-bestuur, stond dat Siba-medewerkers geen bestuurslid van een geestverwante organisatie mochten zijn, dus werd Aziz, toen hij weer eens te kritisch deed, voor de keus gesteld ontslag te nemen of zijn lidmaatschap van dat andere bestuur neer te leggen. Tot teleurstelling van het bestuur koos hij voor het laatste. Uiteindelijk is hij door een later benoemde interim-directeur met minder scrupules alsnog ontslagen, zogenaamd omdat hij onbevoegd was. Mij verzekerde hij dat hij toen juist eindelijk zijn bevoegdheid behaald had, maar dat mocht niet meer baten. Ach, laten we niet op de ontwikkelingen vooruit lopen. Daar wordt een verhaal niet overzichtelijker van.

De El Faroeq was de oudste Siba-school. Hij werd gesticht in 1989, groeide als kool en haalde met gemak de stichtingsnorm. Hij was ook lange tijd de enige Siba-school. Pas tien jaar later, in 1999, werd de tweede school gesticht: de El Arqam in Oud-Zuid. De El Faroeq was al die tijd de enige islamitische basisschool ten oosten van de Amstel, en zelfs ten oosten van de Overtoom. Er kwamen dan ook van ver uit de omtrek leerlingen heen. Als bij veel islamitische scholen werden die leerlingen aan- en afgevoerd in busjes die eigendom van de Siba waren en die werden gereden door vrijwilligers die daarvoor een kleine vergoeding kregen. Sommige van die vrijwilligers hadden daarnaast ook andere functies. Ze waren godsdienstleraar, gaven Arabisch of Turks in het kader van het toen nog bestaande OALT, werkten als groepsassistent of als conciërge. De ouders betaalden een bijdrage voor dit vervoer, maar kostendekkend was die niet. Het zou de Siba later nog worden verweten dat er geld van het onderwijsbudget naar dit vervoer ging, maar hoe het anders had gemoeten is ook niet helemaal duidelijk. Veel ouders leefden van een minimuminkomen of minder en had men de bijdrage voor het vervoer kostendekkend gemaakt, dan had dat zoveel leerlingen gekost dat de scholen hadden moeten sluiten. Soms moet je compromissen sluiten.

De El Faroeq had geen directeur. In elk geval was die er niet, en had niemand het daarover. Er was alleen een adjunct-directeur die voor elke beslissing bij de bestuursvoorzitter langs moest. Pas anderhalf jaar later kwam ik erachter dat de school wel degelijk een directeur had, maar die zat toen ik er kwam al een jaar of drie “ziek” thuis – in feite had hij een conflict met het bestuur dat hem maar gewoon thuis liet zitten, waarschijnlijk omdat er anders over lastige dingen gepraat had moeten worden.

De Siba had vier bestuursleden: Mohammed Amhaouch, die als conciërge en schoolbuschauffeur bij de basisschool El Arqam werkte, penningmeester Mostafa Karakaya, conciërge en buschauffeur bij de weer wat later gestichte basisschool At Taqwa in Amsterdam-Noord en daarnaast ook coördinator van het schoolbuswezen, secretaris Haddou Madani, die toen nog geen betaalde nevenfuncties binnen de Siba had, en voorzitter Mohammed Chami, tevens (althans formeel) voor een halve dag in de week bovenschools manager van de Siba. Chami had een grote werkkamer in het gebouw van de El Faroeq waar hij regelmatig zat en van waar hij de gang van zaken op de school in de gaten hield. Anders dan de El Faroeq, hadden de El Arqam en de At Taqwa wel een directeur, maar ook die hadden niet meer bewegingsvrijheid dan ze van de op hun scholen rondlopende bestuursleden kregen. Op die scholen waren de conciërges oppermachtig, zij het dan dat zij op hun beurt weer verantwoording verschuldigd waren aan hun baas, Mohammed Chami.

Meneer Chami – ik ga maar over op de Siba-titulatuur – werd maar voor een halve dag in de week betaald, maar hij zat het bestuur niet alleen voor, hij wás het bestuur, en daarnaast was hij in feite ook de échte directeur van álle Siba-scholen. Het moet gezegd: hij werkte hard en lang, hoeveel er op de manier waarop ook aan te merken viel. Hij had dus geen tijd om elders zijn brood te verdienen, dus waar hij van leefde was onduidelijk. Dat zou het tot februari 2004 blijven.

Naast de drie genoemde scholen – de El Faroeq Omar in Zeeburg, de El Arqam in OudZuid en de At Taqwa in Noord, was er net een vierde opgericht, de Abraham el Khaliel die in Oost gepland was, maar daar dit eerste jaar van zijn bestaan nog geen ruimte had, daarom voorlopig alleen op papier bestond, en dus geen toezichthoudend bestuurslid nodig had.

Uiteraard duurde het een poos voor ik in de gaten kreeg hoe het bestuur van de Siba te werk ging. Aanvankelijk zag ik daarvan alleen de resultaten. Die vielen me niet alleen maar mee, al deden ze dat ten dele zeker. Het eerste wat me opviel was de rust in de klassen en op de gang. Hier geen in groepjes rondwarende kinderen die gezamenlijk opdrachten uitvoerden, geen rumoerige klassen waar ieder gezellig voor zichzelf werkte en waar de docent als centraal informatiepunt, praatpaal en coördinator of begeleider fungeerde. Ik zag de rijtjes kinderen terug van mijn eigen lagere school, met daarvoor een juf of meester die met “Juf” of “Meester” en met “u” werd aangesproken, en die met een boek in de hand of op de knie lesgaf. Frontaal, klassikaal onderwijs, het onderwijs waarmee generaties Nederlanders zijn groot geworden, en dat eeuwen voldeed tot het opeens allemaal anders moest. Ik heb het niet zo op die nieuwlichterij, al zeker niet in combinatie met de bloedstollende verwaarlozing van inhoudelijke kennis die nu norm lijkt, dus dat sprak me wel aan. Ik zag mijzelf als docent in gedachte ook vooral informeren en uitleggen, en merkte in de groep die ik “had” dat er een hoop te informeren en uit te leggen was. Dat klopte dus wel met elkaar.

Wat me minder aansprak was het gebrek aan enthousiasme, terwijl ik die bij juffen en meesters wél verwacht: enthousiasme voor het vak en enthousiasme voor de leerlingen. Flink wat collega’s maakten een wat uitgebluste indruk. En al even ongelukkig werd ik van het gebrek aan kennis en vaardigheden bij mijn leerlingen. Ze beheersten gewoon het Nederlands niet dat ze toch minimaal nodig hadden om hun schoolboeken te lezen en hun opdrachten te maken. Oké, dat is niet onbegrijpelijk als je met louter allochtone leerlingen werkt, maar het zou toch prioriteit nummer één moeten zijn om daar iets aan te doen. Van beleid op dat gebied ontbrak elk spoor. De schoolgids maakte enthousiast gewag van de “moderne” Nederlandse methoden waarmee men werkte, maar was kennelijk geschreven door iemand die geen moment besefte dat die methoden geheel over de hoofden der leerlingen heenging.

Ook al niet enthousiast werd ik van de onzelfstandigheid en het gebrek aan belangstelling van mijn leerlingen. Onbegrijpelijk is dat laatste niet: als je driekwart van wat je doet niet echt snapt, is het lastig nieuwsgierig te blijven. En het is verleidelijk te denken dat die onzelfstandigheid voortkomt uit de manier van werken, maar dat is onzin. Je kunt best klassikaal en frontaal lesgeven en je publiek toch uitdagen zelf na te denken en initiatieven te nemen. Maar dát ontbrak hier. Het ideaal van de school, zo al niet van de docenten individueel, leek een gehoorzame, volgzame en onderdanige leerling. Dat spoort niet echt met de heersende cultuur waarvan leerlingen langs andere wegen – de straat, de tv, internet, enzovoort – allengs meer meekregen, met als gevolg dat die alleen maar met steeds meer repressie in het gareel te houden zijn.

En wat me verbijsterde was het totaal ontbreken van een “team”: docenten spraken elkaar gewoon niet. De docentenkamer was leeg – behalve waarschijnlijk tijdens de verplichte teamvergaderingen, maar of en wanneer die plaatsvonden, weet ik niet. Kennelijk stond teambuilding niet in het schoolplan. Was er wel een schoolplan? Ik zal het nooit weten, want voor ik erachter was dat zoiets er hoort te zijn, was ik al naar een andere school. Maar als zo’n ding er al was, lag het doelloos in een la. Ik wed dat niemand wist welke.

Een belangrijke oorzaak van deze problemen was, denk ik achteraf, de samenstelling van het team. De meeste docenten waren Surinamers. Sommigen van hen waren moslim, zoals mijn “begeleider” Aziz, een enkeling hindoe, maar de meesten evangelisch christelijk. Ze werkten daar in overgrote meerderheid niet omdat het islamitisch onderwijs hun hart had. Ze werkten er omdat ze elders niet aan de bak kwamen en hier wel. Met hun vakbekwaamheid had dat vaak niets te maken. Ze hadden een gedegen opleiding achter de rug. Maar met die opleiding waren twee dingen mis.

Op de alleroudsten na haalden de Siba-Surinamers hun diploma na het uitbreken van de onafhankelijkheid. Om die reden werd hun diploma hier niet erkend. Alsof het Surinaamse hoger onderwijs door die onafhankelijkheid opeens danig aan kwaliteit had ingeboet. Ze moesten via een speciaal applicatieprogramma alsnog hun Nederlandse bevoegdheid halen. Formeel konden ze zolang alleen als onderwijsassistent aan de slag, en als zodanig waren ze dan ook aangesteld en ingeschaald, maar het Siba-bestuur vond dat kennelijk geen beletsel ze wel alvast zelfstandig voor de klas te zetten. Ze deden werk waarvoor ze niet betaald werden, en dat motiveert natuurlijk niet echt.

Een tweede probleem stak dieper. De Surinaamse samenleving heeft in Nederlandse ogen iets ouderwets. De roerige jaren zestig en zeventig die hier een stevige mentaliteitsverandering veroorzaakten, gingen aan de mensen daar goeddeels voorbij. En terzijde: wie denkt dat het grootste verschil tussen bijvoorbeeld de islamitische wereld en het westen is dat ze daar de Verlichting misten, moet toch nog eens nadenken: het grootste verschil lijkt me vooralsnog veeleer dat ze ’t daar zonder Provo moesten stellen. Hoe dan ook, Surinamers zijn een stuk hiërarchischer en autoritairder ingesteld dan Europese Nederlanders, en dat botst, ook in bijvoorbeeld het onderwijs. Het Hollandse “Zeg maar Miep” en “Wat wil je zelf?” komt ze wat minder vanzelfsprekend over de lippen. En juist dat was voor het islamitisch onderwijs geen bezwaar. Integendeel.

Het Siba-bestuur hield wel van mensen die zelf hun plaats kenden en die op hun beurt hun leerlingen hun plaats wisten te wijzen. Het nam graag Surinaamse leerkrachten aan. Het is verleidelijk dit vooral uit te leggen als een diepe behoefte aan braaf gehoorzaam personeel en dat zal ook zeker hebben meegespeeld. Dat die Surinamers in elk geval aanvankelijk lekker goedkoop waren – een assistenten-salaris voor een vrijwel voltijds leerkracht[2] – speelde zeker ook mee. Maar er zat wel degelijk ook een pedagogisch idee achter dit beleid: men wilde dat de leerlingen “goed” werden opgevoed en meende dat anti-autoritaire Hollanders daarvoor niet echt geschikt waren.

Er liepen op de El Faroeq zeggen en schrijven twee Hollandse leerkrachten rond. De een was een tot de islam bekeerde vrouw die in alles verhullend textiel door het leven ging en(althans toen) zelfs een nikaab droeg. Alleen haar ogen waren zichtbaar. Die gebruikte ze overigens uitstekend, en ze had een duidelijke en lang niet altijd positieve mening over de gang van zaken op school, een mening waarin ik me goed kon vinden. De andere witmens was een oudere man: Meester Peter die de andere groep acht leidde. Ook Peter deed mee met Aziz’ plannen een betere islamitische school op te richten, en beiden lieten me al gauw weten dat ik daar later beslist welkom zou zijn. Het zou er niet van komen. Uiteindelijk nam en klein kliekje het bestuur van die alternatieve stichting over, werkte mensen als Aziz en Peter eruit, stichtte nog een school die een maand of wat vergeefs op leerlingen heeft staan wachten, en daarna was het afgelopen.

Na mijn stageperiode bij Aziz ging ik hospiteren bij de kleuters. Ik zag niets in kleuteronderwijs, maar mijn pabo eiste nu eenmaal dat ik ook daar kennis van nam. Ik kwam terecht bij een jonge Marokkaanse juf met frisse ideeën over onderwijs, en genoot van haar leerlingen. Kleuters zijn in veel opzichten wijzer en volwassener dan hun oudere schoolgenoten. Ze zijn ook af- en aanhankelijker en grenzeloos ontroerend. Daar heb ik zeer van genoten. Maar ik merkte wel dat mijn pabo-opleiding me niet bracht wat ik hoopte. Ik leerde er minder over taal en rekenen dan ik van mijzelf toevallig al wist, en niets dat me hielp mijn groep in de hand te houden. Maar er was een alternatief …

De basisschool El Arqam in Amsterdam-Oud-Zuid

De zij-instroom was in het leven geroepen om het personeelsgebrek in het basisonderwijs op te helpen lossen. Het idee erachter was dat je mensen met flink wat opleiding – HBO’ers en academici – met een beetje bijscholing snel zou moeten kunnen klaarstomen voor het leraarschap. De moedigsten onder hen konden, mits ze daar goed genoeg voor waren, meteen voor de klas en volgden dan wat bijscholing in de marge. Zij-instromers in beroep heetten die dan. Het voordeel van die route was dat je als zij-instromer meteen een inkomen had en dus zonder al te veel nadelige gevolgen zo uit het bedrijfsleven naar het onderwijs kon overstappen. Maar je werd wel meteen in het diepe gegooid, en dat moest je maar net aandurven. De alternatieve route was voor kat-uit-de-boom-kijkers. Zijinstromer in opleiding werd je dan. Die bleven nog even, in deeltijd, werkzaam in hun oude vak, gingen een dag en een avond in de week naar de pabo, liepen een dag in de week stage, en haalden zo in twee jaar een diploma waarmee ze vervolgens echt als docent aan de slag konden.

Ik had gekozen voor die laatste route, maar bedacht me nu. Als ik het vak dan toch in de praktijk moest leren, kon ik dat net zo goed flink wat meer dagen in de week, en in een betaalde praktijk doen. Ik gooide eens een balletje op bij de adjunct, die speelde dat door naar meneer Chami en die bleek er wel wat in te zien. Ik moest wel een assessment doen om van de inspectie dispensatie te krijgen en twee jaar onbevoegd te mogen lesgeven, maar dat lukte wonderwel. Zo kon het gebeuren dat ik het schooljaar daarna voltijds voor een zesde groep kwam te staan, op een andere Siba-school, de El Arqam in AmsterdamOud-Zuid.

Onderwijs en personeel bij de El Arqam verschilden niet wezenlijk van dat bij de El Faroeq Omar, maar een team was er wel. ’t Was een veel kleiner schooltje, dus met veel minder docenten, en die spraken elkaar ook echt. De meesten kwamen regelmatig in de docentenkamer, dronken er hun thee, aten er hun broodje en babbelden er wat met elkaar. Het was er, kortom, een stuk gezelliger.

De El Arqam had ook een directeur, maar die vertrok al drie maanden na mijn aanstelling daar. Er schijnt een benoemingscommissie te zijn geweest die een nieuwe directeur voordroeg, naar verluidt een ervaren Hollander, maar op het laatste moment wees het bestuur die af en benoemde een volstrekt onervaren figuur die later ook nog eens helemaal niet als directeur bleek te zijn aangesteld. Hij heeft die rol slechts een half jaar mogen spelen. De El Arqam had namelijk nog een probleem: Hij was gesticht in 1999 en het jaar dat ik er werkte, het schooljaar 2003-2004 was daarmee het jaar waarin de stichtingsnorm van 322 leerlingen gehaald moest worden. We hadden er iets meer dan honderd, dus dat ging niet lukken. In augustus 2004 zou het ministerie de bekostiging van de school staken en moest de tent dicht. Maar voor we daaraan toekomen vraagt een andere kwestie onze aandacht.

Chami gearresteerd

In januari 2004 werd meneer Chami gearresteerd, verdacht van fraude en volgens sommigen nog wel wat fouts meer. In 2006 zou hij worden veroordeeld wegens fraude, verboden munitiebezit en het in dienst hebben van twee illegalen. Volgens geruchten werd hij aanvankelijk ook verdacht van banden met terroristische organisaties. Op de El Faroeq hoorde ik dat hij ooit contacten met Hamas had, en zelfs op een foto met Sjeik Yassin stond die hij trots in school had opgehangen. Helemaal bevreemdend zijn zulke geruchten niet. Tijdens de Ramadan sparen de leerlingen geld voor een goed doel bijeen, en de humanitaire tak van Hamas – dat immers ook in de vorm van zorg en onderwijs goede werken doet, volgens cynici om zo volgelingen te werven voor de islamistische revolutie – geldt in islamitische kring als een alleszins aanvaardbare ontvanger van zulke gelden. Hoe dan ook, alleen fraude, munitiebezit (een zakje patronen – hoeveel Nederlanders bewaren geen patronen als souvenir?) en hulp aan illegalen konden worden bewezen en leverden hem een veroordeling tot twee jaar celstraf op.

Bij “fraude” passen overigens wel wat kanttekeningen. Chami was formeel slechts voor enkele uren als bovenschools manager bij de Siba in dienst, maar in feite leidde hij de hele organisatie en werkte hij voltijds. Omdat hij geen andere inkomsten had, en kón hebben, sprokkelde hij de rest van het geld dat hij voor z’n gezin nu eenmaal toch echt nodig had bijeen door een onduidelijke stichting die op naam stond van zijn echtgenote declaraties voor beleidsadviezen uit te laten schrijven en die vervolgens in zijn hoedanigheid van bovenschools manager goed te keuren en naar het administratiekantoor te sturen dat de betaling regelde. Zoiets hoort niet, maar als hij wel in dienst was geweest voor de uren die hij wel degelijk werkte had, dat ook een lieve duit gekost, dus onze verontwaardiging is eerder van toepassing op zijn onhandigheid dan op zijn inhaligheid. Inhaligheid zullen we overigens nog wel tegenkomen.

Chami’s arrestatie was voor de Siba een schok met forse gevolgen. Het resterende bestuur riep na een week of wat het personeel bijeen om ons te informeren over zijn voornemens. Achter de tafel voorin de zaal zaten de heren Amhaouch – toen “mijn” conciërge – Karakaya en Haddou Madani, die inmiddels voorzitter was geworden, geflankeerd door drie onbekenden. De meest opvallende daarvan was bestuursadviseur Menno de Jong, een forse heer die er altijd uitzag alsof hij zojuist na een wilde achtervolging binnen was komen hollen, die ooit bij de gemeente had gewerkt en zich daar tot specialist in schoolhuisvesting ontwikkelde, en die daar nu op freelance-basis schoolbesturen over adviseerde. Dat althans was de officiële lezing. In werkelijkheid adviseerde hij over alles en schreef hij ook nog eens alle brieven en bestuursstukken die er enigszins toe deden. Naast hem zaten twee nieuwe bestuursleden, de heer Cigirci, die penningmeester zou worden en de heer Elahi die Madani opvolgde als bestuurssecretaris.

Elahi was MR-voorzitter bij de El Faroeq Omar. Die functie zou hij neerleggen. Cigirci was MR-voorzitter van de El Arqam, mijn eigen schooltje, en dat bleef hij, op nadrukkelijk verzoek van het bestuur, omdat er “niemand was die zijn taak daar kon overnemen”. Cigirci zou een maand of wat later zijn functie weer neerleggen omdat hij de ruimte niet kreeg de financiën echt netjes op orde te brengen. Het resterende bestuur was daarover zo ontstemd dat het hem ook als MR-voorzitter niet meer wilde zien of spreken. Het had daar een aardig argument bij: de voorzitter was bestuurslid geweest en aangezien bestuursleden volgens de wet niet in een MR mogen zitten had hij toen zijn MR-lidmaatschap moeten neerleggen.

Het bestuur had overwogen af te treden – de schande van de arrestatie van Chami straalde per slot ook op de andere leden van dat gezelschap af – maar was daarvan teruggekomen. Het nam zijn verantwoordelijkheid en ging nu eens grondig orde op zaken stellen. Voortaan zouden openheid en transparantie de kernwoorden van het beleid zijn, zo verzekerde de heer De Jong. Chami liet men plompverloren vallen. De heren deden alsof hij al veroordeeld was, terwijl hij toen toch echt alleen nog maar verdachte was, en zijn schuld geenszins bewezen.

Het personeel bracht naar voren dat de zaak zo scheef had kunnen gaan omdat Chami naast bestuurslid ook bovenschools manager was geweest en wees erop dat ook anderen zulke dubbele functies hadden. Daar ging het bestuur wijselijk niet op in, maar het probeerde wel het personeel medeverantwoordelijk te maken door erop te wijzen dat de MR’en met die benoeming hadden ingestemd. Daar was over gestemd. Zeker, riposteerde de aanwezigen, maar bij die stemming was Chami aanwezig geweest, en wie tegenstemde kon erop rekenen door hem persoonlijk ter verantwoording te worden geroepen. Kennelijk was die stemming niet schriftelijk geweest, wat de wet wel vereist als het over personen gaat. We gingen die avond met gemengde gevoelens naar huis.

Onze zorgen waren terecht, al duurde het soms even voor we dat merkten. De heer Haddou Madani, voorzitter van het bestuur, benoemde zichzelf begin mei 2004 tot directeur van de basisschool El Faroeq Omar, als tijdelijke vervanger van die al jaren zieke, échte directeur. Hij trad sindsdien op als voltijds bovenschools manager en deed dus precies wat Chami werd verweten: zichzelf op laakbare wijze belonen voor overigens wel geleverde diensten. Al waren er twee verschillen: de heer Madani wist minder van onderwijs dan de heer Chami, en de heer Madani pakte de beloning voor zijn diensten een stuk handiger aan. Wellicht luisterde hij op dat punt beter naar hun adviseur dan zijn voorganger. Die benoeming intussen bleef geheim tot het bestuur door de bonden in DGO gedwongen werd openheid van zaken te geven over zijn personeelsbeleid.

Fusies

De school waar ik werkte, de El Arqam, zou aan het eind van het schooljaar, per augustus 2004, worden opgeheven omdat hij de stichtingsnorm niet gehaald had. Het bestuur vond daar een oplossing voor: de El Arqam fuseerde met de Siba-school Abraham el Khaliel in Amsterdam-Oost, hemelsbreed driekwart kilometer verderop, aan de overkant van de Amstel. Het bestuur wilde de lokatie in Oud-Zuid graag als dependance behouden, maar daar ging het stadsdeel niet in mee. Dat had schoon genoeg van de Siba, of in elk geval van het Siba-bestuur. Stadsdeel Oud-Zuid bleek nog net te bewegen het gebouw van de El Arqam tot augustus 2005 ter beschikking te stellen. De El Khaliel zat op dat moment in een noodgebouwtje met drie tochtige lokaaltjes aan de Kraaipanstraat en daar kon geen leerling of docent van de El Arqam meer bij. Maar aan diezelfde Kraaipanstraat stond een oud schoolgebouw dat voor de Siba zou worden gerenoveerd. Geplande opleverdatum: voorjaar 2005. Zo’n scholenfusie dient met de betrokken MR’en besproken te worden, maar dat gebeurde niet, en het duurde lang voor ouders en personeel uitsluitsel kregen.

En er waren meer fusieplannen. Ik was intussen actief geworden in de medezeggenschap, en wij hadden als MR van de El Arqam net een afspraak voor een eerste gesprek met het bestuur gemaakt toen dat gesprek meteen weer werd afgezegd en we een uitnodiging kregen om samen met de MR’en van de mij onbekende stichting El Amal een avond te worden voorgelicht over een nauwere samenwerking tussen Siba en El Amal.

Wij zagen naast onze bestuursleden en de heer De Jong – allemaal wat slonzig of minstens informeel gekleed – een onberispelijk gekapte en in stemmig kostuum gestoken heer afsteken. Dat was, zo bleek later, de heer Mohammed Bhoelan – secretaris van het bestuur van El Amal, een stichting voor islamitisch basisonderwijs met twee scholen in Amsterdam, een in Haarlem, een in Alkmaar, en inmiddels ook een in Harderwijk. En Bhoelan was meer. Hij was ook bovenschools manager van de El Amal-scholen; secretaris van het bestuur van het Islamitisch College Amsterdam, een instelling voor middelbaar onderwijs; secretaris van het bestuur van de ISBO, de landelijke koepel van islamitische schoolbesturen; medeoprichter en oud-bestuurslid van de islamitische universiteit in Rotterdam, en zo nog het een en ander. Jaren later ontdekten we dat hij ook nog bestuurslid was van een schoonmaak-bv’tje geleid door zijn zoon. Bhoelan jr. maakte islamitische scholen schoon.

Bhoelan, een Surinaamse Hindoestaan, was een belangrijk man in islamitisch onderwijsland, misschien zelfs wel de belangrijkste man, en hij liet dat merken door zich in het openbaar zeer bescheiden voor te doen. Alleen zijn neiging zich te afficheren als directeur van vijf (later: negen) basisscholen, en zijn uiterst luxueuze Mercedes, of “Benz”, zoals mijn Surinaamse collega’s zeiden, lieten iets zien van de mens achter die façade.

Aanvankelijk voerde De Jong het woord. De zusterorganisaties Siba en El Amal overwogen een besturenfusie. Nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs, met name de lumpsumfinanciering, maakte verregaande professionalisering nodig, en dat was voor een kleine scholenstichting niet haalbaar. Nauwe samenwerking of zelfs fusie met een andere scholenorganisatie was dé oplossing. De besturen van beide stichtingen hadden elkaar ontmoet, samen om de tafel gezeten en gemerkt dat het klikte. We moesten hier veel van verwachten, maar haast was onverstandig. Eerst zou er een poos lang steeds nauwer worden samengewerkt, en als dat positief uitpakte werd het tijd voor invulling van het voornemen tot fusie. Die samenwerking bestond er vooraleerst in dat de heer Bhoelan, bovenschools manager van de El Amal-scholen, ook bij de Siba als bovenschools manager zou gaan optreden.

Daarna volgde een vragenronde, waarin Bhoelan geheel vanzelfsprekend het voortouw nam. Een enkele aanwezige wees op het risico van een almachtige bovenschoolse manager die, zoals voorheen Chami, de directeuren tot zijn marionetten maakte, maar die zorg hoefden we volgens Bhoelan niet te hebben. Hij zou zich aanvankelijk beslist alleen met praktische en materiële zaken als de aanschaf van meubilair gaan bezighouden, en intussen zou de verdeling van verantwoordelijkheden tussen directie en bovenschools management netjes worden vastgelegd in een bestuursstatuut.[3] Een eventuele fusie zou op zijn vroegst in de loop van 2005 gestalte kunnen krijgen en dat pas na het wettelijk vereiste overleg met de medezeggenschapsraden die, om ze voor zulk overleg te equiperen, een scholingsprogramma kregen toegezegd dat direct na de zomervakantie van start zou gaan. De toon was vriendelijk, welwillend en open.

Kort daarna bereikte ons een kopie van de intentieverklaring waarin beide besturen hun streven naar verdergaande samenwerking formeel hadden vastgelegd. Die bleek al een maand voor de voorlichtingsbijeenkomst te zijn getekend. Pas later ontdekten we dat zo’n voornemen volgens de wet onmiddellijk aan de MR’en gemeld, en als die dat wensten ook met hen besproken, had moeten worden.

Na deze bijeenkomst ontstond voor het eerst wat ongerustheid onder het personeel. Men kende Bhoelan. Een aantal personeelsleden had ooit op een van zijn scholen gewerkt, anderen hadden vrienden of familieleden die daar werkten. Niemand had veel goeds over hem te melden. Deze keurig ogende, geduldig luisterende en bedaard en bezonnen pratende man zou twee gezichten hebben. Naar buiten toe deed hij zich voor als een liberaal moslim en een verlicht bestuurder die de Nederlandse wet in alles volledig respecteert. Binnen “zijn” scholen had hij alle touwtjes stevig in handen. Net als weleer onze Chami was hij de onbetwiste baas, maar waar de eerste leiding gaf met een zekere mediterrane nonchalance die in praktijk nog wel wat ruimte liet voor ieders eigenheid, regeerde Bhoelan als een absolutistische despoot. Van medezeggenschap was bij El Amal geen sprake.

Ook de fusieplannen zelf wekten wantrouwen. Wat zat daar precies achter? Was het toeval dat de heer De Jong, zoals al gauw bleek, naast adviseur van ons bestuur ook adviseur van El Amal was? en waarom kwam dit plan zo plotseling op bij een bestuur dat net had besloten zelf aan de slag te gaan en dat zich daartoe net met twee deskundigen had uitgebreid?

De MR’en van de El Arqam en de El Faroeq bestookten het bestuur met schriftelijke vragen over alle beleidskwesties: besturenfusie en aanstelling van een bovenschools manager, personeelsbeleid, scholenfusie van El Arqam en El Khaliel, de vaststelling van een wettelijk verplicht medezeggenschapsreglement, maar antwoorden kregen we niet.

De basisschool Abraham el Khaliel in Amsterdam-Oost

Het schooljaar 2004-2005 was ik docent in deeltijd bij de Abraham el Khaliel en secretaris van de MR van die school. De scholenfusie had inmiddels zijn beslag gekregen. De El Arqam was opgegaan in de El Khaliel, en we hadden de twee MR’en maar eerst eens gewoon samengevoegd.

Zo ongeveer mijn eerste daad als MR-secretaris was het schrijven van een brief aan het Siba-bestuur waarin wij het bestuur uitnodigden voor overleg over de plannen voor een fusie van Siba en El Amal. Voor de zekerheid meldden we expliciet dat we met het eigen bestuur wilden overleggen, en niet met de adviseur van het bestuur of met bestuursleden van El Amal. We voelden ons graag vrij om onze angsten en twijfels aangaande het El Amal-bestuur en zijn bovenschools manager uit te spreken. Het bestuur reageerde niet op die brief, maar een week of wat later kregen we wel een uitnodiging voor een avondlijke bijeenkomst waar beide besturen álle MR’en van Siba en El Amal over de voortgang van de fusieplannen wilden informeren. Die uitnodiging kregen we drie dagen vooraf en zonder dat er eerst over mogelijke data was overlegd. Dat zinde ons al net zo weinig als de inmiddels al vrij flinke stapel onbeantwoorde post. Niet iedereen kon zich op zo korte termijn vrijmaken. Over onze twijfels aangaande het bestuur van El Amal konden we op die bijeenkomst nauwelijks praten. En los van dat alles wensten we zo niet behandeld te worden.

Uit overleg met MR’en van de andere Siba-scholen bleek dat men er daar net zo over dacht, en we besloten gezamenlijk om niet op deze uitnodiging in te gaan. Niet lang daarna nodigde de MR van de El Faroeq Omar ons uit voor een gezamenlijke vergadering. Het zou de eerste van zeer vele worden. Ook uitgenodigd waren de voorzitter van de ISBO, de heer Benayad, en de directeur van het bureau van die club, de heer Rasit Bal. De ISBO is de koepelorganisatie van het islamitisch onderwijs in Nederland. Deze vereniging was lange tijd gedomineerd geweest door betrekkelijk duistere krachten: ze lieten zich niet in de kaarten kijken en hielden de vuile was graag binnen – maar inmiddels zat er een bureaudirectie die meer openheid en bestuurlijk fatsoen nastreefde. Die directie was van mening dat het Siba-bestuur na de arrestatie van de heer Chami in zijn geheel had moeten opstappen omdat het medeverantwoordelijk was voor zijn acties en dus nu medeverdachte van zijn mogelijke misstappen. Zo’n schoolbestuur heeft onvoldoende gezag en werpt bovendien een smet op de koepel waar het lid van is. De ISBO dreigde daarom nu het Siba-bestuur te royeren als het niet snel alle medebestuursleden van meneer Chami naar huis stuurde.

Wij begrepen met dit al wat beter waar die fusieplannen zo opeens vandaan kwamen: ze boden de Siba-bestuurders de mogelijkheid hun functies neer te leggen vanwege de bij zo’n fusie noodzakelijke herschikking van bestuursposten, dus zonder verwijzing naar medeverantwoordelijkheid voor de misstappen van Chami. Maar hoe moest het dan met de baantjes die deze heren hadden en die ze alleen maar hadden omdát ze bestuurslid waren? Gekwalificeerd waren ze nergens voor. Later ontdekten we hoe die vraag de keuze voor El Amal verklaarde. El Amal had geen geld, en de Siba had “wegens gebrek aan beleid” zoals de heer De Jong dat ooit fijntjes formuleerde, en ondanks Chami’s greep in de kas flink kunnen sparen. De Siba had El Amal iets te bieden en kon dus eisen stellen: jullie mogen delen in onze centen, als jullie ervoor zorgen dat wij, bestuursleden, onze baantjes en ons aanzien behouden.

Het bestuur was niet blij toen wij verstek lieten gaan op zijn voorlichtingsavond, en vatte onze afwezigheid op als een weigering om overleg te voeren. Nou, als we dat niet wilden, zochten ze wel andere overlegpartners. Even later kreeg het personeel van de Siba-scholen een brief van het bestuur: uw MR is niet geïnteresseerd in overleg over de fusie, dus richten we ons nu tot het personeel zelf met een uitnodiging voor een bijeenkomst op woensdag 13 oktober 2004 waarbij wij die plannen zullen toelichten. Die bijeenkomst viel op een studiedag voor het personeel, dus onder werktijd, en iedereen werd geacht aanwezig te zijn, zo meldde de brief.

De dag daarop kreeg mijn MR een brief van het bestuur met een waslijst van misstanden: de samenstelling van de MR deugde niet, er waren nog geen verkiezingen geweest, het bestuur kreeg geen convocaties en notulen, de MR schond de geheimhoudingsplicht en een der MR-leden was bestuurslid van de Siba geweest en had derhalve als MR-lid moeten aftreden.

De klacht over de samenstelling klopte half – we waren nog aan het uitzoeken hoe je na een scholenfusie een nieuwe MR moest organiseren; de wet was daar weinig duidelijk over. Dat wij geen convocaties en notulen stuurden, klopte inderdaad. We vergaderden ad hoc dus nette convocaties waren er niet, en we waren nog maar net begonnen een systeem van notuleren op te zetten. Overigens kregen wij van het bestuur ook geen van de stukken die we volgens de wet behoorden te krijgen. Van een nette, gestructureerde medezeggenschap was bij de Siba nooit sprake geweest (wat overigens zo blijven zou, maar dat wisten we toen nog niet).

Het verwijt dat wij onze geheimhoudingsplicht schonden, verbijsterde ons. Wij hadden geen idee waar het op slaan kon. Maar al gauw bleek dat het schenden van die plicht onvermijdelijk was, gegeven de definitie die het bestuur zelf gaf van wat vertrouwelijk was: “Alle schoolse zaken welke schadelijk is voor het Siba, valt onder de geheimhoudingsplicht”. Later zou blijken dat de ouders – een deel van onze achterban dus – in bestuursogen al golden als deel van de buitenwereld die wij niets over “schadelijke” schoolse zaken mochten vertellen.

Het enige wat volledig klopte was dat onze voorzitter bestuurslid was geweest en dus als MR-voorzitter had moeten aftreden, maar het was nu juist het Siba-bestuur dat hem had gesmeekt beide functies vooraleerst te combineren omdat het geen der andere MR-leden als voorzitter geschikt achtte. (En natuurlijk: daar gaat een bestuur niet over, maar dat gold voor wel meer dingen waar het bestuur zich mee bemoeide.)

Het bestuur verwees bij elke klacht naar artikelen in het “ISBO reglement” – we hadden geen idee wat dat was. Maar als dit alles in orde was gebracht zou het bestuur graag met ons komen overleggen.

Wat dat ISBO-reglement was, bleek later: we kregen een kopie van het ISBO-model voor een MR-reglement, en de mededeling “Volgens dit reglement gaan wij dit schooljaar met elkaar communiceren”. Het duurde enige tijd voor we hadden gereconstrueerd wat hier precies aan de hand was. Het ISBO-model was bedoeld als handreiking voor het opstellen van een MR-reglement. Het volgde de tekst van de Wet op de Medezeggenschap in het Onderwijs vrijwel op de voet. Uit de wet waren alleen een paar artikelen weggelaten die in zo’n reglement evident niet thuishoorden, maar dat zonder de nummering van artikelen aan te passen, zodat van de interne verwijzingen in het reglement niets meer klopte.

In het model stond, net als in de wet, dat het bestuur het reglement vaststelt. Welnu, dat deed het dus bij deze. Wat het niet had gezien was dat andere, eveneens letterlijk aan de wet ontleende, artikel waarin stond dat het bestuur voor dat vaststellen de instemming van 2/3 van de MR nodig heeft. We besloten deze vergissing te negeren, het model zorgvuldig te bestuderen, aan te geven op welke punten het tekortschoot, en een waar nodig aangepaste versie als tegenvoorstel aan het bestuur voor te leggen. De wet stelt voor zo’n reactie een termijn van drie maanden; we hadden dus even de tijd.

Half oktober 2004 vergaderden de MR’en gezamenlijk. Iedereen was woest vanwege de brief van het bestuur aan het personeel. Niet wij maar het bestuur ging het overleg uit de weg, allereerst al door onze brieven niet te beantwoorden. Na afloop van de vergadering stuurde ik namens de MR’en een mailtje aan het bestuur. We nodigden het daarin opnieuw uit voor een gesprek met de MR’en. Overleg met alleen de MR-voorzitters – het bestuur had hen daar inmiddels informeel voor uitgenodigd – wezen wij af. Bij onderonsjes met voorzitters was in het verleden te vaak van alles bekonkeld waarover de raden als geheel hadden horen te beslissen. Onze voorzitter vertelde ons het smakelijke verhaal hoe hij ooit door Madani naar het Amstelstation was ontbonden om in een cafetaria aldaar even snel een briefje te ondertekenen dat de MR akkoord ging met een of ander bestuursbesluit. Nee, lezen hoefde hij dat briefje niet; de inhoud ging alleen het bestuur aan.

Ook schreven wij het personeel een brief waarin wij ons twijfels aangaande de voorgenomen besturenfusie uitlegden, en meteen ook melding maakten van het dreigende royement van het bestuur. En we schreven een brief met soortgelijke inhoud voor de ouders die we daags daarna aan de leerlingen wilden meegeven. Maar dat werd door het bestuur verhinderd: de directeuren van de scholen kregen van de heer Mustafa Karakaya, conciërge van de basisschool At Taqwa en lid van het bestuur, telefonisch de opdracht die inmiddels uitgedeelde brief weer op te halen en te vernietigen. Communiceren met de ouders, nota bene onze achterban, was in de ogen van het bestuur kennelijk een faux pas.

Onder het mom de veiligheid te dienen verordonneerde het bestuur dat alle vergaderingen buiten schooltijd – en MR-vergaderingen vonden altijd buiten schooltijd plaats – een week vooraf dienden te worden aangekondigd en dat ze toestemming vereisten van het bestuur dat er dan voor zou zorgen dat het gebouw voor die vergadering zou worden geopend. Kennelijk wilde het verhinderen dat MR’en zomaar ongemerkt zouden gaan samenspannen. Gelukkig hadden wij zelf sleutels van de gebouwen.

De bijeenkomst van het bestuur met het personeel, op 13 oktober 2004 ging wel door, maar daar liep alles uit de hand. Niet het bestuur, maar de heren De Jong en Bhoelan traden als gastheer op. Dat pikte het personeel niet. Men kwam voor het bestuur, op uitnodiging van dat bestuur, dus waar was het bestuur? Voorzitter Madani was er wel, maar die stond hand-outs te kopiëren voor De Jongs powerpoint-presentatie. De Jong was zo van slag dat hij wees naar het enige bestuurslid dat wel achter de tafel zat, de heer Karakaya, en zei dat de voorzitter hier naast hem zat. Algehele hilariteit. Karakaya greep in door bij wijze van openingsgebed uit volle borst een stuk uit de koran te reciteren, waarbij het meteen stil werd[4] – het respect voor de koran was bij het overwegend niet-islamitische publiek duidelijk groter dan bij de heer Karakaya zelf. Maar ’t hielp maar even. Toen De Jong, na nog weer wat onverkwikkelijke woordenwisselingen met het publiek – waarbij hij personeelsleden die toevallig ook MR-lid waren de mond snoerde met het argument dat de MR’en hier niet waren uitgenodigd – aan zijn presentatie van de fusieplannen wilden beginnen verlieten de meeste aanwezigen, daarin voorgegaan door mijn moedige collega Gerda, de zaal. Een unicum in de Siba-geschiedenis. Op de gang wachtte men overigens wel netjes tot de schooldag officieel was afgelopen. Werktijd is werktijd.

Enig effect had dit alles wel. Het bestuur besefte dat de zaak uit de hand dreigde te lopen en dat het hoog tijd werd voor een verzoenend gebaar. De MR’en kregen een brief van het bestuur met een uitgebreid verhaal over de ISBO-royementskwestie en de fusievoornemens, en een uitnodiging voor een gesprek. Het bestuur wilde praten met elk der MR’en afzonderlijk, en wel in het weekend van 30-31 oktober. Aan dat gesprek zouden alleen bestuursleden en leden van de MR deelnemen. Het bestuur verklaarde van mening te zijn steeds zorgvuldig te hebben gehandeld maar constateerde nu dat de raden dit niet als zodanig hadden ervaren. Het bestuur ging uit van de goede trouw van de raden, en kon niet anders dan concluderen dat er sprake was van “een hoge mate van miscommunicatie” – een typisch De Jongse formulering. We gingen naar dat overleg, spraken er verzoenende woorden, sloten vrede en besloten tot een nieuw begin.

En zo geschiedde. Wij, MR’en, dienden opnieuw al onze verzoeken om informatie, stukken en overleg in, en het bestuur antwoordde daar opnieuw niet op. Wel stuurden we het bestuur begin november ons uitgebreide commentaar op het ISBO-modelreglement, plus bij wijze van handreiking een voorstel voor een reglement met de mededeling dat het bestuur dit wat ons betreft kon “vaststellen” omdat wij er met 3/3 meerderheid mee instemden. Het zou bijna een jaar duren voor we daar een reactie op kregen.

Van het bestuur hoorden we een poos niets meer, en half december hadden we daar genoeg van. De geruchten over een op handen zijnde fusie werden steeds sterker; als datum werd daarbij, onder andere door directieleden, 1 januari 2005 genoemd. We schreven als MR’en gezamenlijk een brief aan het bestuur dat we voor 20 december om twaalf uur ’s middags het fusieplan wensten te ontvangen, dat van fusies geen sprake kon zijn zolang het medezeggenschapsoverleg daarover niet met positief resultaat was afgerond, en dat we naar de rechter zouden stappen als het bestuur die eisen niet inwilligde. Dat had effect. Het bestuur schreef terug:

Ons bestuur betreurt uw negatieve houding tav. de besturenfusie. In het stappenplan welke wij afgesproken hebben met onze fusiepartner staat overleg met de MR'en en de bonden centraal. Reeds voor de zomervakantie heeft ons bestuur u uitgenodigd voor een aantal voorlichtingsbijeenkomsten over de voorgenomen fusie. U heeft hieraan geen gehoor gegeven.

De te volgen traject voor de besturenfusie zal geheel volgens de wettelijke regels gebeuren. Ons bestuur kan en mag daar helemaal niet van afwijken. Alle argumenten die u aanvoert, waaruit zou blijken dat ons bestuur zich niet aan de wet zou houden delen wij niet. Er is overleg gestart met de bonden over de personele gevolgen van de besturenfusie. U krijgt vandaag het besturenfusie document ter commentaar.

Door lopende problemen op onze scholen heeft de fusie een minder hoge prioriteit. Hierdoor kunnen wij niet frequent met onze fusie partners overleggen. In de loop van deze week hebben wij een overleg met onze fusie partner over de te volgen communicatie traject met de MR’en. Het fusiedocument zal uiteraard ter advies aan de MR’en worden voorgelegd.

Indien u een gerechtelijke procedure wilt starten, is dat uw eigen keuze. De kosten hiervan wilt ons bestuur uiteraard niet tot haar rekening nemen. Onze scholen krijgen een bekostiging voor het geven van goed onderwijs en niet voor het voeren van processen. Het geld kan beter besteed worden aan de kwaliteit verbetering van het onderwijs aan onze kinderen.

Het begint er langzamerhand op te lijken dat de MR’en bezig zijn om ons bestuur het besturen onmogelijk te maken. Er zijn zoveel urgente problemen op school waar de MR’en meer aandacht kunnen besteden dan het bestuur bezig te houden met juridische procedures. …

En waarachtig op 20 december kregen we het fusiedocument. We hebben er de hele kerstvakantie op gestudeerd, en stuurden het bestuur half januari een reactie waarin we het plan fileerden, met daarbij een lijst met 25 vragen en 15 aanbevelingen. Inhoudelijk overleg over de fusieplannen heeft nooit plaatsgevonden.

In de tussentijd hadden we het bestuur ook nog eens opnieuw verzoeken gedaan om statuten, reglementen, jaarrekeningen, formatieplannen, jaarverslagen en beleidsplannen, alles vergezeld van verwijzingen naar wetsartikelen waarin de plicht om zulk soort informatie te verstrekken verankerd was. We kregen niets.

Een nieuw bestuur

Stichtingsbesturen zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, KvK, en elk bestuurslidmaatschap begint en eindigt met in- respectievelijk uitschrijving aldaar. Die informatie is openbaar, zij het niet gratis, en kan via het internet worden opgevraagd.

Eind december liet ik mij op de website van de KvK als gebruiker registreren. Wij wisten dat het Siba-bestuur vanwege een dreigend royement door de ISBO van samenstelling móest veranderen, en ik keek zo nu en dan op de KvK-site of het al zover was. Daardoor kon ik meteen na de kerstvakantie – die in het islamitisch onderwijs uiteraard “wintervakantie” heet – een briefje op het mededelingenbord hangen met de nieuwe samenstelling van het bestuur: Chami’s medebestuursleden Haddou Madani, Mohammed Amhaouch en Mustafa Karakaya waren afgetreden en vervangen door H’mida Madani, de voorzitter van El Amal die bij de Siba secretaris werd, en Mohammed el Morabit die bij El Amal penningmeester was en dat bij de Siba ook zou zijn. Van het oude bestuur was alleen Ajoeb Elahi blijven zitten. Hij kwam in het bestuur toen Chami gearresteerd en als bestuurslid uitgeschreven was, was dus niet “besmet” en werd nu onze nieuwe voorzitter.

Later zou blijken dat onze nieuwe secretaris het Nederlands maar matig beheerste en dat onze nieuwe penningmeester, net als de meeste van zijn voorgangers overigens, nauwelijks iets van financiën wist. De enige die nog enigszins op zijn taak berekend was, was voorzitter Elahi, maar die stond in feite buitenspel. Hij diende slechts als façade, om ons de illusie te geven dat de Siba niet volledig door El Amal was overgenomen. Elahi was in dit gezelschap de enige die gewoon een betaalde baan had en dus overdag elders bezig was. Hij was daarmee ook de enige die niet leefde van het Siba-budget. Bhoelan en zijn adviseur De Jong maakten de dienst uit. Zij dicteerden hun pionnen Madani en El Morabit de besluiten die zij overdag, dus zonder medeweten van Elahi, namen. Onder die bedeling zou de Siba de komende zestien maanden voortsukkelen.

Pas in februari kregen personeel en directie een brief waarin de nieuwe samenstelling van het bestuur werd meegedeeld. In die brief werd ons tevens verteld dat de afgetreden bestuursleden gewoon bleven doen wat ze altijd al deden, zij het nu onder verantwoordelijkheid van het nieuwe bestuur, en dat aan onze verhouding met deze heren dus in feite niets veranderde. Hun baantjes en hun gezag waren gered, precies zoals we al voorzagen.

Eerste DGO

Een van de bronnen van mijn kennis over het medezeggenschapswezen was de website van mijn vakbond, de Algemene Onderwijsbond, AOb. De eerste keren dat ik ronddwaalde in de MR-sectie van die site voelde ik me als een brugklasser in een universiteitsbibliotheek. Zóveel informatie, over zóveel onderwerpen – en bij de meeste van die onderwerpen had ik maar nauwelijks een voorstelling van wat erachter stak. Gelukkig had ik al snel ook persoonlijker contacten bij de bond. Via mijn oude begeleider, meester Aziz, die op zijn school als vakbondsvertegenwoordiger optrad, kwam ik in contact met een medewerker van de AOb, en dat contact ontwikkelde zich al snel tot een geregeld overleg per telefoon en e-mail. Zonder Marcel was ik waarschijnlijk flink in alle informatie verdwaald. Met hem overlegde ik bijvoorbeeld over het fusieplan en pas toen hij het groene licht gaf, stuurde ik onze reactie daarop aan het, inmiddels dus vernieuwde, bestuur.

In een begeleidend schrijven bij het fusieplan – ik citeerde dat al – kondigde het bestuur overleg met de bonden aan. Via ons en Marcel raakte dat voornemen nu ook bekend bij de AOb-medewerker die dat soort overleg doorgaans voert en die vervolgens zelf maar eens contact met het bestuur zocht. Overleg met de bonden over zaken die het personeel raken – en dat doet zo’n fusie natuurlijk – was verplicht voor elke organisatie met meer dan één school die niet over een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad beschikte. Ik ben nog vaak blij geweest dat de Siba zo’n GMR niet had – hoezeer we er ook bij het bestuur op aandrongen zo’n raad in te stellen omdat wij wel graag ons samenwerkingsverband wilden formaliseren – want zonder de bonden en het DGO dat zij met het bestuur voerden hadden we het waarschijnlijk afgelegd. Dat is ook zeker een van de lessen die uit deze hele affaire te trekken valt: ouders en personeelsleden zijn over het algemeen onvoldoende geëquipeerd om zinnig te kunnen overleggen over de technische stukken waarom het bij het beleid van schoolbesturen draait. Met de recente verplichtstelling van een GMR en het daaruit voortvloeiende vermindering van DGO-achtig overleg, komen die dan ook meer en meer alleen te staan. Terzijde: ik schrijf wel over “de bonden”, maar in feite gaat het daarbij alleen om de AOb; de andere bonden zaten er zwijgend bij of lieten zich door anderen vertegenwoordigen.

De AOb zette het bestuur onder druk en begin februari was het zover: een eerste, zij het nog informeel, overleg. “Technisch vooroverleg” heette dat officieel. Beide bij de fusie betrokken besturen lieten zich vertegenwoordigen door de heren Bhoelan en De Jong. De Jong liet zich van zijn beste kant zien. Hij goochelde met mooie woorden – “materieel” had de Siba een bovenschools manager, “formeel” niet – maar was ook wel weer verrassend eerlijk door aan te geven dat Haddou Madani, die deze informeel materiële functie bekleedde “de facto” was benoemd als schooldirecteur en al even de facto compleet ongeschikt was voor zo’n functie. Hij zei zelfs dat dit laatste ook voor andere bestuursleden gold. Maar ja Madani had zóveel voor de Siba gedaan dat hij natuurlijk niet zomaar op straat gezet kon worden. Er moest voor hem dus een passende functie worden gecreëerd. Dat gebeurde later ook. Hij werd benoemd tot “facility manager”, een bovenschoolse functie waarvan de inhoud volstrekt onduidelijk was – in feite deed hij niet veel meer dan post rondbrengen en zieke werknemers registreren – maar de beloning was riant, en dat alles kwam uiteraard tot stand zonder het bij instelling van bovenschoolse functies verplichte MR-overleg.

De Jong ging in zijn eerlijkheid zelfs zo ver openlijk te verklaren dat de Siba goed in het geld zat, terwijl El Amal geen cent meer in kas had. El Amal had dus vooral een financieel belang bij de geplande fusie. De heer Bhoelan begon zijn bijdrage aan de discussie met een loflied op zijn eigen El Amal-MR’en die na diepgaand en constructief overleg akkoord waren gegaan met de fusieplannen, en zwaaide ter illustratie van de goede relaties tussen bestuur en MR’en van El Amal met een door de MR’en getekend directiestatuut. Navraag bij de aanwezige MR-leden leerde nog ter vergadering dat die het fusiedocument nooit gezien hadden. En aangezien ook El Amal geen GMR had, had over dat directiestatuut DGO gevoerd moeten worden, zo zei de AOb-mevrouw pinnig. Bhoelan deed verder waar hij 22 goed in was: hij zweeg. Spreken deed hij in principe alleen waar en wanneer hij geen weerwoord verwachtte en er zeker van was zijn opdrachten werden uitgevoerd.

Dit zou meteen ook het laatste DGO over de fusie zijn. Het bestuur bedacht al snel dat het met de bestuurlijke eenheid die nu “de facto” ontstaan was, eigenlijk alles had bereikt waar het bij die fusieplannen om ging en zette het plan in de ijskast. Maar van de bonden kwam het niet meer af. Die hadden geconstateerd dat er geen enkel personeelsbeleid was vastgelegd en eisten een formatieplan, plus DGO over zo’n plan. Er zouden dan ook nog een half dozijn van dit soort bijeenkomsten volgen die eigenlijk allemaal hetzelfde verloop hadden: het concept formatieplan werd door de bonden afgewezen wegens verregaande onvolledigheid, vaagheid over het voorgenomen beleid, onjuistheid van de gegevens – het enige waarbij wij als MR’en echt een rol speelden omdat wij de gegevens, bijvoorbeeld over het personeel, redelijk goed konden controleren – en naar huis gestuurd met een flink pak huiswerk dat onveranderlijk niet of te laat en altijd onvoldoende werd gemaakt.

Het spel en de knikkers

Medezeggenschapsoverleg zou natuurlijk moeten gaan over zaken die voor de ouders en het personeel van belang zijn. In ons geval waren dat eerst en vooral de kwaliteit van het onderwijs en het personeelsbeleid. Daar wilden we ons voor inzetten, maar het spel dat je als MR kunt spelen heeft met die knikkers maar zijdelings te maken.

Dat het onderwijs bij de Siba te wensen overliet, ontkende niemand, ook het personeel niet. Er was gewoon geen beleid. Een paar keer per jaar was er een “studiedag” voor het personeel, maar die bijeenkomsten beperkten zich meestal tot de ochtend, werden afgesloten met een gezellig – en daarmee heus ook nuttig – etentje, waarna we lekker een middagje vrij hadden. De middag van die gedenkwaardige bijeenkomst met het bestuur was wat dat betreft een uitzondering. Het echte probleem was dat het ’s ochtend besprokene nooit een vervolg kreeg en dat er, zelfs wanneer daar heel zinnige dingen aan bod kwamen, in feite niets veranderde aan de inhoud en de aanpak van ons onderwijs. De inhoud lag vast met door het bestuur gekozen – “moderne Nederlandse” – methoden, en de aanpak zocht iedereen voor zichzelf maar uit. Als ’t maar rustig en ordelijk was. De El Faroeq had twee IB’ers, onderwijsjargon voor “intern begeleiders”, onderwijsjargon voor mensen die ervoor moesten zorgen dat docenten iets zinnigs deden met en voor hun “zorgleerlingen”, onderwijsjargon voor probleemgevallen. Mijn indruk was dat de betrokkenen IB’er waren geworden omdat ze het als docent niet trokken – ik heb ze beiden invallesjes zien geven en dat werd altijd een droevige puinhoop. Ze hadden waarschijnlijk een applicatiecursus “Zorg” gedaan en een getuigschrift gekregen omdat zij het daar onderwezene braaf hadden nagepapegaaid. Mijn eigen school had een jaar een IB’er gehad, voor twee dagen in de week. Die had daar wel echt voor doorgeleerd en nam na dat jaar gillend ontslag omdat ze echt iets aan de kwaliteit van het onderwijs wilde doen. Daarvoor was geld nodig – geld voor bijscholing, geld voor remediërend materiaal, geld voor het inkopen van deskundigheid bij onderwijsadviesbureaus om leerlingen met ingewikkelder problemen te testen – en voor extra fondsen kreeg ze bij directie noch bestuur een poot aan de grond. Dáár moest dus iets aan veranderen.

Het nieuwe Siba-bestuur, de heer Bhoelan dus, heeft wel gezorgd voor een “onderwijsverbeterplan” voor de basisschool El Faroeq Omar. Die school werd door de inspectie onder “geïntensiveerd toezicht” geplaatst, dus er móest iets. Het plan was waarschijnlijk een kopie van een verbeterplan voor een andere school waarin wat gegevens waren aangepast. Zo maken onderwijsmanagers de meeste van hun plannen. Op zich is dat ook een prima aanpak. Als het wiel al eens uitgevonden is … Maar in dit geval betekende het wel dat cruciale, voor een zeer zwarte school specifieke, problemen niet aan bod kwamen. Over taal en gedrag zweeg het plan, terwijl daar toch alle onderwijsachterstand bij de Siba mee begon.

Een tweede probleemveld vormde het personeelsbeleid. Het eerste wat ik daarvan merkte was de slopende onzekerheid aan het eind van mijn eerste jaar als onderwijzer: wij hoorden pas daags voor het eind van het schooljaar welke tijdelijke contracten – en er waren veel tijdelijke contracten – weer een jaartje verlengd zouden worden, en waar elk van ons het volgend schooljaar zou werken. Het bestuur mocht personeelsleden graag zo nu en dan eens naar een andere school sturen, en dat gebeurde niet om de samenhang van schoolteams te versterken of voor een goede verdeling van competenties te zorgen, want functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken hielden de meeste Siba-scholen niet of nauwelijks dus enig reëel idee van ieders sterke en zwakke kanten ontbrak geheel.

Pas toen de vakbond naar het in concept-formatieplannen “uitgewerkte” personeelsbeleid ging kijken, en naar de samenstelling van de teams waarover die plannen enige – zij het vaak onjuiste – informatie gaf, werd ons als toehorende MR-leden duidelijk wat een puinhoop het was.

En datzelfde gold voor het financiële beleid. Ik merkte alleen dat mijn directeur geen geld had als ik voor een les uit mijn reken- of natuurmethode eens een zakje knikkers of een paar vruchten nodig had. Die betaalde ik dus zelf, net als mijn puntenslijpers, bordmagneetjes, wandkaarthaken, gummen, wel knippende scharen, nietmachines, klassenbibliotheekje met wel leesbare boeken, en nog zo het een ander meer. En zo deden mijn collega’s dat ook. Onze kleuterjuf kocht zelf de reservekleren die ze nodig had voor als een van haar lieverdjes eens in zijn of haar broek plaste. Ik heb drie maanden een kleutergroep mogen leiden en heb toen nog dankbaar van die kledingreserve gebruik gemaakt.

Pas toen de vakbond volhoudend op DGO bleef aansturen – verder dan technisch vooroverleg kwam het niet, ik schreef dat al – werd duidelijk dat zo goed als alle verplichte financiële stukken gewoon ontbraken. Het bestuur had al vier jaar geen jaarrekening opgemaakt, terwijl het ministerie toch jaarlijks zo’n verantwoording eist. Terzijde: het ministerie sliep?

Het rare van MR-werk is dat je graag beter onderwijs, betere scharen, en een minimaal respect voor CAO-regels wil maar dat je met de wet in de hand alleen maar kunt vragen om stukken die aan wettelijke eisen voldoen: schoolplannen, directiestatuten, formatieplannen, jaarverslagen, zorgplannen, en zo nog het een en ander. Die maken het beleid op zich niet beter. Zeker niet waar ze nu eenmaal meestal toch bij de buren gekopieerd en marginaal aangepast worden. Een gevecht om zulke stukken is in wezen een schijngevecht. Maar in ons geval was dat het enige wat we konden, en dus volhoudend 24 deden, tot het bestuur horendol van ons werd. Het bestuur had in die zin gelijk toen het ons verweet dat wij inzage in het fusieplan eisten en daarbij met een rechtszaak dreigden terwijl er waarachtig wel ernstiger problemen waren. Alleen, wij hadden maar één middel om aan te sturen op beter beleid: door te eisen dat het bestuur zich in alles waarover wij iets te eisen hadden, aan de wet hield. Dat kon het niet en daarmee werd duidelijk dat het in hoge mate incompetent was en dus dringend vervangen moest worden.

Met dat al veranderde de inzet van onze worsteling met het Siba-bestuur; ging het er aanvankelijk nog om de heren tot andere gedachten of in elk geval een ander beleid te brengen; nu wensten we een nieuw bestuur en het liefst ook snel. Het duurde wel even voor we dat onszelf durfden toegeven, en we beseften terdege dat we het niet openlijk moesten zeggen. MR’en gaan niet over de samenstelling van het schoolbestuur.

Een nette MR vergadert op basis van een heldere agenda, op een vooraf aangekondigde plaats en tijd, en openbaar. Een fatsoenlijke MR maakt van die vergadering notulen en stuurt die toe aan het “bevoegd gezag” – op de meeste scholen tegenwoordig de directie; bij ons, omdat de directeuren bevoegdheden noch gezag hadden, het bestuur. Ons bestuur beklaagde zich dat het onze agenda’s en onze notulen niet kreeg, en dat was een gewettigde klacht. De wet vereist dat die openbaar zijn aan het bevoegd gezag worden toegezonden. Maar in ons geval was dat uitgesloten. Personeelsleden zouden geen woord van kritiek geuit hebben, en zelfs geen kritische vaag hebben gesteld, als ze wisten dat het bestuur via de notulen meeluisterde. Formeel mag een bestuur op geen enkele manier consequenties verbinden aan wat een medewerker als MR-lid doet of zegt, maar dat is in gewone gevallen al een dode letter, laat staan bij een bestuur dat zo weinig scrupules had als het onze. Die angst van personeelsleden was dus terecht. En zelfs ouders waren soms bang dat hun kinderen de dupe konden worden van wat zij deden, dus ook zij waren er niet echt voor dat het bestuur uitgebreid over onze besprekingen werd geïnformeerd. En daar kwam nog iets bij.

Het bestuur deed zeer zijn best de MR’en uiteen te drijven. We constateerden al snel dat zelfs sommige aan alle drie geadresseerde brieven per MR verschillende edities kenden, en verder probeerde het bestuur herhaaldelijk om met name de MR van de At Taqwa, de grootste van de inmiddels twee scholen in Noord, met fraaie beloften en warme menselijkheid van de andere MR’en lost te weken, en dat uiteindelijk ook met succes. Er bestond wat dat betreft een boeiend cultuurverschil tussen de At Taqwa en de andere scholen. Waar de laatsten zich bekommerden om elkaar en om de Siba als geheel, waren ze bij de At Taqwa alleen geïnteresseerd in hun eigen school.

Om te voorkomen dat ze verder uit elkaar werden gespeeld vergaderden de MR’en van de El Faroeq, de El Khaliel (en zolang dat duurde de At Taqwa) zoveel mogelijk gezamenlijk, en correspondeerden we ook steeds uit aller naam met het bestuur. Wij noemden dat samenwerkingsverband de Voorlopige Gezamenlijke Medezeggenschapsraad, wat mooi klonk maar nauwelijks enige wettelijke basis had.

Een mooie tijd was het wel, zij het ook een spannende en uiteindelijk slopende. De hele beweging werd gedragen door Mohammed, de voorzitter van de MR van de El Faroeq Omar, een Egyptische vader met veel gevoel voor humor en eindeloos veel geduld, Jolly, de secretaris van zijn MR, een Hollandse moslima met relativeringsvermogen die haar kinderen met enige bezorgdheid naar de El Faroeq zag gaan maar niet wilde opgeven zolang er hoop op verbetering was, Gerda, de voorzitter van de MR van de El Khaliel en mijn collega van groep drie, een Surinaamse die zich niet door haar gevoelens liet meeslepen en ons met korte maar heldere oordelen in toom hield, en mijzelf, deeltijd invalleerkracht en bij tijden haast voltijds secretaris van mijn eigen MR en van het samenwerkingsverband. Mohammed en ik zaten soms uren te brainstormen in een zonnig Oosterpark of via de telefoon, waarna Jolly en Gerda onze plannetjes in goede banen leidden en ik de uitkomst van dat al in lange brieven aan het bestuur goot die de anderen dan weer bijschaafden tot er een meestal toch redelijk zakelijk verzoek de deur uitging. We schreven onze brieven al gauw niet meer in de hoop daarmee iets in beweging te krijgen, maar gewoon om een dossier op te bouwen waarmee we te zijner tijd het bestuur via de buitenwereld voor het blok konden zetten. Het was al snel duidelijk dat we het op eigen kracht niet zouden redden. En een gang naar de geschillencommissie bleek ook niet veel zin te hebben. De MR van de El Faroeq had zich daar beklaagd, maar kreeg te horen dat alle klachten over het bestuur betrekking hadden op het niet-nakomen van wettelijke verplichtingen, en daarmee een zaak voor de kantonrechter waren. Daar ging de geschillencommissie niet over. Nou, dat wisten we dan.

Maar laten we eerst eens zien wat er binnen de Siba wel gebeurde.

Koekjes van Madani

In maart 2005 vond de enige scholingsbijeenkomst plaats die de Siba-MR’en ooit hebben meegemaakt. We hadden het bestuur gemeld dat de AOb ons zulke scholing kon geven. Kort daarna kregen we een brief van het bestuur met een strookje waarmee we ons konden opgeven voor een reeks scholingsbijeenkomsten te organiseren door de ISBO. Helemaal vertrouwen deden we de ISBO niet en de AOb wel, dus dat trok ons niet echt. Na een eindeloze e-mailuitwisseling met bestuursvoorzitter Elahi kregen we gedaan dat AOb en ISBO samen een middag en avond voor ons mochten vullen. Dat lukte ook nog. Maar wat scholing had moeten worden werd al gauw een discussie over het optreden van ons bestuur waarbij Rasit Bal van de ISBO en Saskia van de AOb ombeurten van hun verbijstering blijk gaven. Het luchtte ons zeer op en bevestigde ons in de juistheid van onze klachten, maar verder dan dat bracht het ons natuurlijk niet.

Later die maand kregen we een brief van het bestuur waarin het zowaar de hand in eigen boezem stak. Er ontbrak van alles en het bestuur zag zich derhalve gesteld voor een enorme inhaalslag, maar over de fusie viel niet te discussiëren. De expertise van onze zusterorganisatie El Amal was onontbeerlijk om die inhaalslag daadwerkelijk te maken. Maar men wilde wel graag met ons overleggen. Welnu, dat mag je als MR niet weigeren …

Op 25 maart 2005 vond dan eindelijk het eerste overleg plaats tussen het nieuwe bestuur en de MR’en. Naast het bestuur en de MR-vertegenwoordigers waren aanwezig de heren Bhoelan en De Jong. Het was onze kennismaking met secretaris H’mida Madani en penningmeester Mohamed el Morabit. De eerste bleek een gedistingeerd ogende, al wat oudere heer wiens rol zich beperkte tot het serveren van thee, koffie en koekjes, en een enkel met zachte stem vertolkt terzijde tijdens de bespreking. Dat hij zich tot terzijdes beperkte was niet alleen bescheidenheid, zo bleek later. De hoofdlijn van het gesprek ontging hem gewoon. De tweede was oud noch keurig; meer een jonge en flink uit de kluiten gewassen buldog. Bij elke kritiek van onze kant op het bestuur reageerde hij verontwaardigd, en probeerde hij ons met veel misbaar terug te blaffen in het hok waar wij zijns inziens hoorden. De eerlijkheid gebied me te te melden dat ik ook een keer of wat uit mijn slof schoot. Morabit en ik konden wat dat betreft van Bhoelan en de oude Madani nog een hoop leren. Die zwegen en dachten er het hunne van. Het werd een boeiende vergadering.

Voorzitter Elahi begon met een inleiding over de rol van de medezeggenschapsraad: “Het bestuur is de kapitein op het Siba-schip. Het bestuur bepaalt het beleid. De MR is daarbij een van de instrumenten van het bestuur. Het bestuur kan zijn werk niet goed doen zonder de medewerking van alle geledingen binnen de organisatie. De MR heeft als taak problemen te signaleren, maar de MR heeft geen zeggenschap in het beleid. De MR communiceert niet naar buiten en al zeker niet met de media, maar uitsluitend met het bestuur. Binnen twee weken krijgen de MR’en een nieuw MR-statuut – de nieuwe versie van het ISBO-model – en daarin staan de regels volgens dewelke MR’en en bestuur voortaan zullen communiceren.[5]

Meester Hurvey van de El Faroeq was daarop zo slim De Jong te vragen of die het daarmee eens was. Ik zei het al, De Jong was vaak verrassend eerlijk: “De MR’en hebben wettelijke taken en bevoegdheden. Op allerlei punten hebben ze advies- of instemmingsrecht, waartussen het verschil in feite flinterdun is. In beide gevallen dient het bestuur de aanbevelingen van de MR zeer serieus te nemen.” Kortom, Elahi, die nota bene MR-voorzitter was geweest, zat er flink naast. Maar natuurlijk, De Jong kón Elahi zo in zijn hemd zetten omdat die binnen het bestuur toch al voor spek en bonen voorzitter speelde.

De Jong zegde een hele rij stukken toe en vroeg tot slot of wij tevreden waren met zijn eerder gemelde brief over het fusieplan. Nou dat waren we niet. We wilden antwoord op onze vragen en we wilde weten wat het bestuur zou doen met onze aanbevelingen. Nou, dat zou De Jong dan voor ons op papier zetten.

Ook ging het nog even over de heren Bhoelan en Haddou Madani, de vorige voorzitter. Penningmeester Morabit zei dat Bhoelan sinds 1 januari bovenschools directeur van de Siba was. Bhoelan bevestigde dat aanvankelijk maar corrigeerde dat later: hij was voor één dag in de week in die functie bij de Siba “gedetacheerd” en bleef gewoon voltijds bij El Amal in dienst. De zin van deze correctie bleek later: het bestuur meende dat voor tijdelijke benoemingen en detacheringen geen medezeggenschapsoverleg nodig was.

Het bestuur deelde mee dat de heer Haddou Madani geen bestuurlijke taken had. Hij was in feite niet meer dan de krullenjongen van Bhoelan. Nu was die Madani blijkens een personeelsoverzicht dat we ooit bij wijze van “formatieplan” van het bestuur ontvingen benoemd als vervanger van een sinds jaren zieke directeur, maar volgens de heer De Jong ging het nu opeens om een vaste benoeming en had de heer Madani van het bestuur een werkgelegenheidsgarantie gekregen.[6]

De bijeenkomst werd besloten met een afspraak elkaar drie week later opnieuw te spreken. Wij besloten dat gesprek netjes af te wachten. Ons waren een aantal concrete toezeggingen gedaan en het zou onbeleefd zijn het bestuur niet de kans te geven die beloften na te komen. Maar veel verwachten deden we niet.

Begin april schreef De Jong dat de voor DGO over de fusie verlangde stukken nog niet gereed waren; administratiekantoor Dyade had de financiële stukken nog niet af. Hij meldde dat “een der directievacatures vervuld [wordt] door een directeur zonder lesgebonden taken, die als stafmanager de organisatie beheert.” Dat was dus Haddou Madani. Opeens geen krullenjongen meer? Over de vele wensen en vragen van de MR’en schreef hij dat die allemaal vervuld en beantwoord zouden worden, maar wel pas ná de fusie …

Half april 2005 vergaderen bestuur en MR’en opnieuw. Wij konden niet anders dan constateren dat geen van de toezeggingen was nagekomen en deelden het bestuur mee geen andere oplossing meer te zien dan het inroepen van hulp van buiten. Waarop het bestuur de vergaderzaal verliet. Enkele dagen later schreven we het bestuur dat we altijd tot overleg bereid bleven, maar dat we geen vertrouwen meer in de heren hadden – wat we toelichtten aan de hand van een lange reeks bestuurlijke missers – en dat we hen adviseerde om hun taken over te dragen aan een nieuw en deskundiger gezelschap. Tevens kondigden we aan de hulp in te roepen van de minister van onderwijs.

Diezelfde dag stuurden de we een brief aan de minister van onderwijs met het verzoek in te grijpen en een eind te maken aan het wanbestuur bij de Siba. We voegden een lijst bij met concrete misstanden, en een reeks bijlagen waaruit die misstanden bleken. Een kopie van deze brief met bijlagen ging naar de onderwijsinspectie, de onderwijsbonden, de ISBO, de wethouders van onderwijs van de stadsdelen waar Siba-scholen gevestigd waren en uiteraard ons bestuur.

De onderwijsbonden reageerden niet. De ISBO bood bij monde van zijn directeur aan te bemiddelen. Stadsdeel Noord liet weten dat het in dezen geen enkele bevoegdheid had. De onderwijswethouders van Zeeburg en Oost zegden in mondeling overleg met MR-vertegenwoordigers toe dat ze de school extra in de gaten zouden houden, en de onderwijswethouder van Zeeburg voegde daaraan toe het bestuur te zullen aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Op onze beschrijving van het gedrag van het bestuur reageerde ze met een laconiek “O ja, dat ken ik wel; zo gaat dat ook bij veel oudere moskeebesturen”. Maar veel meer dan waardevolle morele steun kregen we met dit al niet.

De directeur Primair Onderwijs van het ministerie van onderwijs berichtte ons namens de minister dat men aan het niet functioneren van de medezeggenschap niets kon doen. Daar moesten we voor bij de geschillencommissie zijn. We wisten al dat dit onzin was. De geschillencommissie kan alleen iets betekenen als MR’en en bevoegd gezag na volgens de regels gevoerd overleg met een zakelijk meningsverschil zitten; zodra de wet wordt overtreden is dat een zaak voor de kantonrechter.

In juni vernamen we van de MR van de At Taqwa dat ze door het bestuur voor een gesprek was uitgenodigd en dat de heer Flierman van Dyade daarbij zou bemiddelen. De MR’en hadden op een van hun gezamenlijke vergaderingen eerder dit jaar afgesproken dat zij uiteraard op elke uitnodiging tot een gesprek tussen bestuur en MR zouden ingaan – dat was onze wettelijke plicht ook – maar dat we daarbij altijd vertegenwoordigers van de zuster-MR’en zouden uitnodigen als onze “adviseurs”. We waren er diep van doordrongen dat onze samenwerking uniek was in de geschiedenis van de Siba en dat we alleen samen iets teweeg konden brengen. De MR van de At Taqwa hield zich hier helaas niet aan deze afspraak en sprak met het bestuur en de heer Flierman zonder dat daar anderen bij waren.

De school in Noord was in gevaar. Hij was in 2001 gesticht en zou in 2006, dus aan het eind van het komend schooljaar de stichtingsnorm moeten halen. Dat leek niet te gaan lukken en het bestuur begon een actie om de At Taqwa aan meer leerlingen te helpen: ouders van de El Khaliel en later ook van de El Faroeq werden opgeroepen hun kinderen naar Noord te sturen. Het bestuur zou hen die verhuizing vergemakkelijken door voor gratis leerlingenvervoer te zorgen. Nu zou de El Khaliel, gesticht in 2002, een jaar later met hetzelfde probleem zitten. Mogelijk was het bestuur van plan de leerlingen tegen die tijd weer naar Oost terug te halen, maar zulk gesleep met leerlingen vonden we geen goed idee, en gratis vervoer kostte geld dat beter in onderwijskwaliteit kon worden geïnvesteerd. Bovendien hadden we sterk de indruk dat deze hele operatie vooral was ingegeven door de wens de opstandigheid van El Khaliel en El Faroeq te breken. We waarschuwden de ouders en protesteerden bij het bestuur. Dat eerste had effect: overschrijvingen bleven uit. Het bestuur reageerde niet. En ach, de At Taqwa had een valnet: in 2004 had het bestuur een tweede school in Noord weten te openen: de El Anwar. Daar zat een voltijds directeur met twee personeelsleden die samen een stuk of twintig leerlingen hadden. Pure geldverspilling, maar een fusie van El Anwar en At Taqwa zou het onderwijs in Noord te zijner tijd wel kunnen redden.

De MR in Noord voelde zich met dit al zeer vereerd door de inzet van het bestuur en weigerde verder elke samenwerking met de andere MR’en. En daar ging het maar om.

Het bestuur voerde nog een keer vooroverleg voor DGO maar daar stapelden de klachten van de bonden over tekortkomingen van het concept-formatieplan zich alleen maar verder op. Hoe meer hulptroepen het bestuur inriep om dat plan rond te krijgen – Dyade, het administratiekantoor kreeg een steeds zwaardere rol en de heer Flierman van Dyade begon nu ook mee te vergaderen – hoe groter de puinhoop werd.

Het enige positieve – dachten we toen nog – was dat het bestuur de heer Siebe Hentzepeter benoemde tot interimdirecteur van de El Faroeq. Het werd tijd dat deze school een directeur kreeg en Hentzepeter had een goede naam. Hij was, en bleef, directeur van een basisschool in de grachtengordel maar liefhebberde daarnaast in het interim-circuit. Zijn bijdrage aan de kwaliteit van de El Faroeq zou er uiteindelijk slechts in bestaan dat hij een aantal docenten de laan uit stuurde – sommigen daarvan terecht – dat hij een aantal nieuwe docenten aanstelde die maar matig in het team pasten en de verdeeldheid dus nog vergrootten, en dat hij niet in de weg liep bij de uitvoering van Bhoelans uiterst magere onderwijsverbeterplan. Zijn gloriedagen bij de Siba begonnen pas in mei 2006, bijna een jaar na zijn aanstelling. Voorlopig kunnen we hem weer even vergeten.

Hoe dan ook, we hadden een breuk met het bestuur geforceerd en hulp van buiten ingeroepen, maar buiten liet ons lelijk in de steek en het bestuur was er in geslaagd een bres te slaan in het MR-front. We hadden weinig om vrolijk van te worden.

En zo eindigde het schooljaar 2004-2005. Het was mijn laatste jaar als werknemer van de Siba. Mijn tweejarig zij-instromerscontract liep af, en onder de omstandigheden was er geen denken aan dat ik langer in dienst kon blijven. Daarmee eindigde mijn lidmaatschap van de MR eveneens. Het bestuur liet mij onder dankzegging voor mijn inzet weten dat mijn contract niet verlengd zou worden. En het haalde daarbij ongetwijfeld opgelucht adem.

Naar de rechter

Als het aan het bestuur had gelegen dan was er in de zomer van 2005 een eind gekomen aan mijn bemoeienissen met de Siba. Maar het lag niet aan het bestuur. De medezeggenschapsraden van de El Faroeq Omar, in Zeeburg, en van de Abraham el Khaliel, net verhuisd naar een met veel Siba-geld gerenoveerd gebouw aan de Kraaipanstraat in Oost, wilden graag dat ik nog een poosje mee bleef doen. De oplossing was even simpel als ingenieus: ze benoemden mij tot hun externe adviseur. Van de wet mocht dat, volgens de wet hadden ze daar zelfs een budget voor moeten hebben, maar dat was er uiteraard niet. Ik werd onbezoldigd adviseur van de MR’en en ambtelijk secretaris van het samenwerkingsverband. Het bestuur werd netjes van deze stap op de hoogte gesteld, en het moet gezegd: het reageerde keurig. Ik heb alle besprekingen binnen de scholen mee mogen maken en mij werd niets in de weg gelegd.

En er was nog een lichtpuntje: de AOb zegde ons juridische hulp toe voor het geval wij met onze klachten naar de kantonrechter wilden.

Begin juli 2005 schreven de MR’en van El Faroeq en El Khaliel een brief aan het bestuur waarin ze zich opnieuw bereid verklaarden met het bestuur te overleggen. Ze verbonden daaraan geen andere eis dan dat het bestuur zich aan de wet hield en werkten die eis uit in een aantal concrete punten – reglement, directiestatuut, duidelijkheid over de fusie, het ongedaan maken van de detachering van de heer Bhoelan, beëindiging van het dienstverband van de heer Haddou Madani – en verzochten om een reactie waarin het bestuur zou aangeven of het op die eisten wilde ingaan en zo niet waarom niet. Het bestuur kreeg daarvoor tot 16 september 2005 de tijd. Bij een onbevredigend antwoord voelden de MR’en zich vrij een kort geding tegen het bestuur aan te spannen.

Een reactie op dit ultimatum bleef uiteraard uit. Maar wij hoorden via een van de directeuren wel dat het bestuur de fusie per half november definitief zou doorvoeren. Rond die tijd verscheen een personeelsadvertentie van de stichting El Amal/Siba, alsof de fusie al beklonken was. En op de scholen circuleerde een taalbeleidsplan van de pedagogische deskundige van El Amal dat ook al de vlag van die fictieve stichting voerde. Het werd tijd iets te doen.

Begin oktober schreef onze advocaat het bestuur dat zich twee MR’en bij hem hadden gemeld en dat hij namens hen een kort geding zou aanspannen indien het bestuur niet binnen tien dagen met een reactie op hun nog altijd onbeantwoorde brief van afgelopen juni zou komen. Twee weken later – de dagvaarding was al bijna rond – kwam er alsnog een brief van het bestuur: het zou binnen een week antwoorden op die MR-brief van juni. Wij zaten op hete kolen en hadden al zo vaak van dit soort uiteindelijk toch weer niet ingeloste beloften gezien dat we onze advocaat dringend verzochten gewoon door te zetten, maar hij besloot toch nog netjes even te wachten; nú dagvaarden zou een slechte indruk op de rechter kunnen maken. Eind oktober, weer twee weken later, was dat bestuursantwoord nog altijd niet verschenen en ging de dagvaarding de deur uit. De zaak zou 11 november dienen.

Intussen gebeurde er van alles waar ik in elk geval flink zenuwachtig van werd. Na mijn vertrek hield de MR van de El Khaliel nieuwe verkiezingen en besloot Gerda het voorzitterschap over te dragen aan de kersvers verkozen vader Adel. Op zich was dat een verstandig besluit – voorzitters werden al gauw kop van jut voor het bestuur, en personeelsleden zijn kwetsbaar. Maar Adel kende de situatie niet, constateerde dat er een conflict was, vermoedde dat waar twee keven twee schuld hadden, en drong erop aan dat we vooral eerst vrede probeerden te sluiten. Dat moest toch kunnen? We hadden dit al vaker meegemaakt. De MR’en veranderden voortdurend van samenstelling omdat veel leden er na een aantal uitzichtloze maanden mee ophielden en steeds opnieuw kwamen er dan nieuwe MR-leden die het conflict wilden bijleggen en het verleden met de mantel der liefde wilden bedekken. Meestal draaiden die na een of twee confrontaties met het bestuur stevig bij en wilden ze vervolgens juist veel harder optreden dan al wat ervarener MR-leden – om vervolgens af te haken als de rest daarin niet meeging – maar in de tussentijd legden ze de MR wel een poosje lam. Het kort geding ging uiteraard gewoon door, maar we beseften dat we daarna toch echt weer moesten gaan overleggen en ik was even bang dat Adel in die fase veel te toegeeflijk zou blijken. Die angst bleek gelukkig ongegrond. Na de eerste confrontatie met de heren van El Amal, die hem in het Arabisch de achterkant van hun tong lieten zien, was hij zo geschokt dat hij zich verder op de achtergrond hield, waarna Gerda als vice-voorzitter haar MR moest blijven leiden.

Bemiddelaar Flierman van Dyade begon begin november opeens allerlei stukken aan ons toe te sturen waarover hij dringend met ons spreken wilden. Ik had er geregeld een dagtaak aan vriendelijke brieven aan zijn adres te maken waarin de MR’en hem verzochten zijn concept formatieplannen en direciestatuten vooral eerst voor te leggen aan de bonden omdat daar echt eerst DGO over gevoerd moest worden. Kennelijk hoopte hij de MR’en zo onder druk te zetten dat ze in hun ondeskundigheid met die stukken akkoord gingen waarna de bonden met dat akkoord onder druk konden worden gezet om er ook mee in te stemmen; ouders en personeel vonden het immers prima zo! Bij de MR van de At Taqwa in Noord lukte hem dat inderdaad. De andere twee waren gelukkig wijzer. Onduidelijk was intussen of het bestuur op de hoogte was van Fliermans acties. Een brief over zijn rol hadden we nooit gehad; hij had zichzelf als bemiddelaar aan ons opgedrongen.

Vlak voor de zitting ook kregen we een brief van De Jong die met niets dan vage beloften en woordspelletjes op onze brief van juni reageerde. De inhoud daarvan gebruikte hij ook voor zijn pleitnota tijdens het kort geding, en gelukkig overtuigde dat de rechter al evenmin als het ons deed.

In diezelfde periode kregen we de eerste aanwijzingen dat de bestuurlijke structuur van El Amal enige zorg rechtvaardigt. El Amal had een “stafbureau” waarin Bhoelan, Morabit en H’mida Madani waren ondergebracht als deskundigen inzake onderwijs, financiën en management. Het bestuur – waarin diezelfde heren geheel onbezoldigd hun vrije tijd wijdden aan de goede gang van zaken bij deze stichting – huurde dat stafbureau in om beleid te maken en uit te voeren. De medewerkers van het stafbureau waren uiteraard geen vrijwilligers; die werden gewoon betaald, en wel door het bestuur, door zichzelf dus. Het Siba-bestuur, met daarin alweer twee van deze drie heren, huurde het stafbureau van El Amal in voor beleidsadviezen. De heer Bhoelan, als bovenschools directeur voltijds werkzaam bij El Amal, was bij de Siba “gedetacheerd” als bovenschools manager en uiteraard kreeg El Amal daarvoor een flinke vergoeding. Zo vloeiden er forse bedragen van de Siba richting El Amal. En dat was precies onze zorg. Want voor dat geld kreeg de Siba niets aanwijsbaars terug. Nou niets … de enige aanwijsbare uitzondering was het onderwijsverbeterplan voor de El Faroeq dat iedereen met wat connecties in onderwijsland zo ook wel bij elkaar had kunnen kopiëren.

Intussen ook gebeurde waar veel ouders bezorgd om waren. Het kort geding werd door de media opgemerkt en er verschenen in allerlei media berichten over. Helemaal kloppen deden die nooit. Als ik één ding van deze hele zaak geleerd heb, dan is het wel dat krantenberichten voor ongeveer de helft correct zijn. Welke helft weten alleen de betrokkenen, en in dit geval was ik er daar een van. Mohammed en ik hadden graag eerder en vaker de publiciteit gezocht, maar de meeste ouders waren daartegen. Ze vreesden dat de nadruk daarin dan toch gauw meer zou liggen op de islam dan op misstanden die waren terug te voeren op incompetentie of erger van individuele hoofdrolspelers. In de publiciteitsgolf naar aanleiding van het kort geding tegen het Siba-bestuur viel dat mee, maar in latere publiciteit over de Siba zou dat anders worden; ouders waren dus terecht wat huiverig.

Ook Bhoelan mengde zich in de publieke discussie. In een ingezonden brief in de Volkskrant bagatelliseerde hij de problemen en legde hij de schuld voor de gerezen ongenoegens geheel bij de medezeggenschapsraden. We hebben het bestuur later gevraagd in welke hoedanigheid hij die brief eigenlijk geschreven had. Voorzitter Madani en penningmeester El Morabit verklaarden toen dat hij die brief helemaal niet geschreven had, en dat het om een vervalsing ging die bedoeld was ons nog verder tegen elkaar op te zetten. Van de Volkskrant kreeg ik bij navraag de originele brief te zien. Hij was wel degelijk van Bhoelan.

De zitting zelf was een act voor twee heren. Onze advocaat bracht met verve onze bezwaren tegen het bestuurshandelen naar voren en De Jong, optredend als vertegenwoordiger van het bestuur, verwierp het allemaal als onjuist, althans niet geheel juist, althans achterhaald, althans zo niet bedoeld, althans helaas verkeerd begrepen. Wat de benoeming van de heer Hentzepeter betreft, beloofde hij de MR’en ter plaatse dat het bestuur die alsnog aan de MR zou voorleggen, en van Bhoelan moesten we goed begrijpen dat die uitsluitend als adviseur functioneerde en bovendien slechts gedetacheerd was, en dus geen bovenschoolse functie bekleedde waarvoor medezeggenschapsoverleg verplicht was. Bhoelan zat erbij met de blik van een sfinx en zweeg. Toen we later aandrongen op het toegezegde overleg over de benoeming van Hentzepeter reageerde De Jong verbijsterd: dat was toch mosterd na de maaltijd? De man zou binnen enkele maanden weer vertrekken. En Bhoelan mocht zich dan tegenover ons als adviseur blijven gedragen, de directeuren van de Siba kregen binnen de kortste keren weer allerlei opdrachten die ze beslist niet als adviezen moesten beschouwen. Er was er maar één de baas, en dat was Bhoelan.

Op 18 november kwam dan eindelijk de uitspraak. De MR’en werden op vrijwel alle punten in het gelijk gesteld. Het bestuur moest zorgen voor informatie over beleid en financiën, voor een fatsoenlijk directiestatuut dat duidelijk maakte wie waar welke zeggenschap had, en voor andere beleidsstukken – dat alles met inachtneming van het voorgeschreven MR-overleg. De rechter merkte verder nog op dat zelfs over tijdelijk en gedetacheerd bovenschoolse functionarissen MR-overleg gevoerd diende te worden. En tot ons grote genoegen verbond hij aan een aantal eisen een termijn en bij overschrijden daarvan een dwangsom. We hadden dus een stok achter de deur.

Op de korte termijn veranderde er overigens weinig. Hentzepeter presenteerde zich, naar eigen zeggen op verzoek van Bhoelan – beiden dus onrechtmatig benoemd en geen van beiden bestuurslid maar ook geen van beiden van plan zich daar ook maar iets aan gelegen te laten liggen – als bemiddelaar tussen MR’en en bestuur. Wijselijk meldde hij zich niet bij voorzitter Mohammed, die een dergelijke gesprekspartner zonder bestuursmandaat vriendelijk zou hebben afgewezen, maar bij de personeelsgeleding van de MR van de El Faroeq, die inmiddels terdege besefte hoe makkelijk hij personeelsleden die hij van obstructie verdacht de deur kon uitwerken. Bij de El Khaliel nam bestuurssecretaris Madani het voortouw. Hij riep een groepje met zorg uitgezochte ouders bij elkaar – mensen die het allemaal niet zo volgden wat er gebeurde, al was het maar doordat ze het Nederlands niet beheersten – die hij in het Arabisch leugentjes vertelde over het personeel; zo zou Gerda haar klas zomaar hebben verlaten om naar het gerechtsgebouw te gaan zonder toestemming van haar directrice en zonder voor vervanging te hebben gezorgd. In werkelijkheid was dat lang van te voren al keurig geregeld. Onzin dus.

En dan hoorden we ook nog dat bestuursvoorzitter Elahi op non-actief was gesteld en dat De Jong nu “als technisch voorzitter” zijn rol overnam. Het rommelde in het bestuur. Mohammed bedacht dat het misschien goed zou zijn eens met Elahi te gaan praten. Openlijk kon dat niet echt, maar zonder achterkamertjes kwam niets goeds ooit tot stand. Hij belde en zowaar, Elahi bleek bereid ons te ontmoeten. Kort na het geding ontving ik beide heren in mijn studeerkamer voor een eerste, langdurig, gesprek. Er zouden er nog een half dozijn volgen, de meeste op zondagochtend in het gebouw van de El Faroeq of de At Taqwa. Elahi had als voorzitter van de ICT-commissie van alle gebouwen sleutels en beveiligingscodes omdat hij in weekenden en avonduren apparatuur en software moest kunnen installeren.

Om een eind te maken aan de stoelendans van would-be onderhandelaars en bemiddelaars, stuurden we het bestuur een brief waarin we aangaven dat we graag wilden overleggen, maar dan wel volgens de regels, met het bestuur zelf, of met door het bestuur expliciet en schriftelijk gemandateerde schoolleiders. En intussen probeerde Mohammed en ik Elahi ervan te overtuigen dat hij kiezen moest: Eis je voorzittersfunctie terug plus een mandaat om met de MR’en te onderhandelen, of leg je bestuurslidmaatschap neer en doe dat dan liefst met enig lawaai, zodat het bestuur daar last van heeft, maar blijf niet zitten zwijgen in de hoop dat je misschien ergens nog iets ten goede keren kan, want dan ben je niet meer dan onverdiende versiering voor het bestuur. Zolang jij daar zit kunnen zij volhouden dat El Amal de Siba niet heeft overgenomen, terwijl dat feitelijk nu gewoon wel zo is.

En zowaar het leek te lukken. De MR’en kregen een e-mail van Elahi waarin hij meedeelde door het bestuur te zijn gemandateerd voor overleg met de MR’en en voorstellen deed voor data en lokaties. Maar de dag erop kregen we een brief van “het bestuur” ondertekend door Madani en El Morabit waarin zij meedeelden dat ze de heer Siebe Hentzepeter hadden gemandateerd om overleg met ons te initiëren; over Elahi geen woord. De chaos was dus compleet.

Weer overleg

De chaos was compleet, maar na flink wat telefoontjes en e-mails wisten we te bewerkstelligen dat de MR’en op 8 december 2005 een eerste gesprek zouden voeren met het bestuur en dat een vertegenwoordiger van de AOb daarbij aanwezig mocht zijn. Op het afgesproken tijdstip kwam alleen voorzitter Elahi opdraven, die ons meedeelde dat zijn medebestuursleden zijn mandaat op het laatste moment hadden ingetrokken. De heer Hentzepeter verscheen ook even, maar bedacht ter plekke dat zijn opdracht van het bestuur slechts inhield dat hij het gesprek moest “initiëren”. Welnu, wij praatten met de voorzitter, dus het gesprek was geïnitieerd. En na die constatering vertrok Hentzepeter weer. De volgende dag kregen we een brief van Madani en Morabit dat zij helaas plotseling verhinderd waren geweest. Heel vervelend allemaal, maar ze zouden nieuwe afspraken maken.

Het informele gesprek met Elahi dat toch nog volgde was even genoegelijk als openhartig, maar veel zoden zette het uiteraard niet aan de dijk. Wij overlegden met iemand die in feite al met één, zo niet twee benen buiten het bestuur stond. We maakten een nieuwe afspraak, volgden daarbij een datumlijstje dat Madani en Morabit zelf hadden geleverd, zaten een dag of wat later weer met Elahi rond de tafel, en moesten constateren dat de rest van het bestuur het opnieuw liet afweten en dat Elahi opnieuw geen mandaat had.

De Jong probeerde intussen koortsachtig nog wat DGO te voeren maar zijn conceptformatieplan werd weer eens afgewezen.

En toen kreeg ik een uitnodiging voor een gesprek met twee heren van de Onderwijsinspectie. Ze waren in opdracht van het ministerie bezig de bestuurlijke situatie bij de Siba en bij El Amal te onderzoeken. De directe aanleiding tot dit onderzoek was onze rechtszaak, maar het zou flauw zijn te doen alsof het ministerie pas daardoor wakker werd. In een brief aan de Tweede Kamer meldde de minister eind november dat ze naar aanleiding van onze eerste brief aan haar al contact had opgenomen met het Siba-bestuur en met de ISBO om erop aan te dringen dat men zich daar aan de regels ging houden. Verder had ze de inspectie verzocht bij het toezicht op de Siba-scholen ook de bestuurlijke kwaliteit in ogenschouw te nemen. ’t Is me achteraf een raadsel waarom ze dat destijds niet even liet weten; ’t had onze teleurstelling beslist getemperd. Waaraan ik de eer dankte van dit gesprek met de inspectie was me ook niet helemaal duidelijk, maar ik ging en kreeg alle gelegenheid m’n ervaringen uit de doeken te doen. Het onderzoek van de inspectieheren zou in het voorjaar van 2006 leiden tot een rapport. Daarover later meer.

De maand december eindigde met een aantal gedenkwaardige, zij het wat vergeefse stappen. Voorzitter Elahi schreef zijn medebestuursleden een minzame brief waarin hij hen dringend verzocht hun bestuurslidmaatschap neer te leggen omdat ze geen draagvlak binnen de Siba hadden, en blijkens hun opstelling in bestuursvergaderingen overduidelijk niet van plan waren met de MR’en te overleggen en het vonnis in kort geding uit te voeren. Hij waarschuwde dat dit er nu snel toe zou leiden dat de MR’en hun dwangsom gingen innen waarbij ze de bestuursrekeningen zouden blokkeren. Kortom de heren brachten de Siba in gevaar. Zichtbaar effect had het niet, althans niet op de heren van El Amal, maar ’t was gezegd, en de breuk in het bestuur was definitief. 36

Madani en El Morabit kregen ook een brief van de MR’en die er kort op neerkwam dat ze het vonnis niet uitvoerden, overleg weigerden, en anders dan hun voorzitter niet inzagen hoe ernstig de situatie was. Wij kondigden aan dat we dwangsommen gingen innen en dat alleen een aftreden van beide El Amal-bestuurders ons daar nog van kon weerhouden. Uiteraard leidde ook dat tot niets, maar was ook dat gezegd. Helaas vond onze advocaat ons wat overhaast. We moesten met dat innen nog maar even wachten.

Het El Amal-bestuursdeel nam als reactie op ons schrijven een advocaat in de arm die ons een vinnige brief stuurde. We zagen het allemaal verkeerd. En van het bestuur zelf kregen we maar liefst drie brieven, hoe kort die dan ook waren. Het bestuur wilde overleggen, zegde allerlei stukken toe en gaf toe dat de “om redenen van efficiëntie” geplaatste personeelsadvertentie van de stichting El Amal-Siba wat voorbarig en daarom minder fraai was. De brieven waren getekend door de heer Madani en de heer Elahi. Ik belde direct de heer Elahi; hij wist van niets. “Maar Ajoeb, je handtekening staat eronder!?” “Beste Bart, dat kan niet.” Ik had op dat moment alleen een kopie van de brieven gezien. Het origineel dat ik later onder ogen kreeg, verhelderde de situatie. De handtekening van Elahi was een kopie die met een kleurenprinter was toegevoegd; het net iets grijzere vierkantje eromheen verried de vervalsing. We konden de advocaat van het bestuur in ons antwoord op haar brief dus meteen ook laten weten dat haar cliënten handtekeningen vervalsten. De Jong voerde later aan dat deze manier van tekenen bij professionele organisaties heel gebruikelijk is. Ik weet dat niet; ik heb kennelijk nooit bij een professionele organisatie gewerkt. Maar ik neem niet aan dat het daar gebruikelijk is te tekenen namens iemand die van niets weet.

Terzijde: voor het taalbeleidsplan van de stichting El Amal/Siba dat ik eerder memoreerde was bij de gemeente subsidie aangevraagd; navraag bij de betrokken ambtenaar leerde ons dat die subsidie al in mei 2005 op inhoudelijke gronden was geweigerd: het voorgestelde beleid droeg niets bij aan de overigens terecht geconstateerde tekortkomingen van de docenten van, toen nog alleen, El Amal. Dat had Bhoelan er niet van weerhouden het, uiteraard zonder de beoordelingsbrief, in een nieuw jasje te presenteren als een beleidsplan voor zijn nieuwe stichting. En dat het zíjn stichting zou worden, was duidelijk. De directeuren kregen een oekaze: van nu af aan mag geen enkele uitgave worden gedaan zonder dat bovenschools directeur Bhoelan daar eerst schriftelijke toestemming voor had gegeven. Hoezo “adviseur”?

De heren van El Amal beseften dat ze maar één mogelijkheid hadden om hun posities te redden. Ze moesten de MR’en van El Khaliel en El Faroeq uitschakelen of uit elkaar spelen. Ze bleven, samen met bevriende leden van het vorige bestuur, proberen om met zorg geselecteerde ouders van de El Khaliel, om te kopen en op te zetten tegen hun eigen MR. Ze zorgden voor een wasmachine en een wasdroger, en voor bijlessen gedurende de kerstvakantie voor groep acht. Voor de nabije toekomst beloofden ze nog veel meer. De boodschap: als u met ons overlegt, kunnen we alle problemen oplossen, maar ja, die MR van jullie, die wíl niet met ons overleggen … Bestuursvoorzitter Madani vond het tijd worden voor een nieuwe MR en deelde doodleuk mee dat hij die deze keer zelf wel zou samenstellen. Maar de heren onderschatten – als wel vaker – de betrokken ouders zeer. Die lieten zich er door het bestuur niet van weerhouden ook met de MR in gesprek te gaan, en toen ze hoorden wat er werkelijk aan de hand was, was het met de steun voor het bestuur snel over. Een ouderavond niet lang daarna liep compleet uit de hand. Penningmeester El Morabit verloor zijn geduld en ging op de vuist met ouders die kritische vragen stelden, en voormalig bestuursvoorzitter Madani wilde mij te lijf toen ik op verzoek van de ouders mijn visie op de bestuurlijke situatie probeerde te geven. De laatste restjes vertrouwen in het bestuur verdampten nu snel.

Intussen deed de heer De Jong nog poging op poging de schijn van geregeld bestuur overeind te houden. Hij bleef van tijd tot tijd met de bonden overleggen, zij het steeds met hetzelfde resultaat: zijn plannen werden terugverwezen met een verzoek om correctie van evidente onjuistheden en een flinke hoeveelheid aanvullende informatie. De bonden kregen genoeg van deze chicanes en eisten overleg met het voltallige bestuur. Dat vond half februari plaats. Ook dat leverde niets meer op dan nieuw huiswerk voor het bestuur en zijn adviseurs. Maar voorzitter Madani maakte wel van de gelegenheid gebruik nu eindelijk eens uit te leggen waar alle problemen vandaan kwamen: “Sinds Bart Zanger ontslag had van ons, van daar krijgen wij problemen. Van daar begint problemen.” Het was in zijn ogen allemaal mijn schuld.

En De Jong stuurde ook weer eens aan op overleg tussen bestuur en MR’en. Eind januari lukte dat eindelijk. Het bestuur zou overleggen met de MR van de El Khaliel en enkele dagen later met die van de El Faroeq. Bestuur en MR’en spraken af dat ze bij dat overleg hun adviseurs zouden thuislaten. De MR’en waren het zo langzamerhand zat dat het bestuur zich omringde met dure maar incapabele adviseurs, bij elk nieuw probleem weer een nieuwe, die allemaal door elkaar kakelden, en wilden wel eens zien wat de officiële bestuurders nou echt in huis hadden. En het bestuur zag al even weinig in de adviseur van de MR’en. Ik zat dus zenuwachtig thuis toen het gesprek bij de El Khaliel plaatsvond en wachtte op een telefonisch verslag van vice-voorzitter Gerda. Van haar hoorde ik hoe het gegaan was. Het bestuur had op het laatste moment toch weer een adviseur – de heer Flierman van Dyade – meegebracht. Toen Gerda de heren wees op de eerder gemaakte afspraak, heette het ineens dat Flierman alleen aanwezig was om te notuleren. Gerda besloot dat te accepteren, maar hield hem aan die rol. Het woord kreeg hij niet. De MR-leden hadden het bestuur vraag na vraag gesteld, en steeds te horen gekregen dat het hier niets van wist, daar intern nog over van menig verschilde en daarover pas beslissen kon als de heer Bhoelan terug was van zijn bedevaart naar Mekka. Ze waren geen stap verder gekomen.

Wetend dat het bestuur toch weer zijn adviseur zou meebrengen, besloot de MR van de El Faroeq mij wel uit te nodigen. Daar mochten Flierman en ik beiden meepraten. Maar het resultaat was hetzelfde: men wist niets, kon niets beslissen en deed slechts de vage beloften die we inmiddels wel uit ons hoofd kenden.

Begin februari “betekende” een deurwaarder het vonnis in kort geding bij het bestuur. Wat dat precies betekent is hogere juristiek, maar het kwam er praktisch gesproken op neer dat nu officieel was meegedeeld dat de teller voor de dwangsommen liep en dat er op afzienbare termijn geld geïnd zou worden. Het bestuur liet de juridisch medewerkster van administratiekantoor Dyade opnieuw een boze brief sturen. Volgens haar informatie had het bestuur aan alle verplichtingen voldaan. Volgens de onze niet. Einde van de correspondentie. Er volgde nog overleg tussen de juriste van het bestuur en onze 38 advocaat. Van de juriste hebben we daarna lang niets meer gehoord. Van het moedig aangekondigde geding tegen ons besluit kwam niets. Begin maart legde een deurwaarder beslag op een aantal rekeningen van het bestuur waar hij een eerste termijn van de dwangsommen van af liet schrijven. Het bestuur probeerde de ouders te alarmeren met het bericht dat de MR’en het onderwijs in gevaar brachten, maar een verklaring van de MR’en dat het geld direct zou worden teruggestort als het bestuur zich aan de wet ging houden, voorkwam de beoogde paniek.

De MR van de At Taqwa was inmiddels tot het inzicht gekomen dat alle mooie beloften van het bestuur weinig betekenden en dat ze zich weer eens had laten misbruiken om het MR-front te breken. De MR’en van de Siba werkten weer samen. De heer Bhoelan decreteerde dat de MR’en alleen nog mochten vergaderen volgens een vooraf door hem goedgekeurd schema, en dat hun adviseur daarbij niet aanwezig mocht zijn. Dat decreet legden de MR’en als bij nader inzien weinig werkbaar advies naast zich neer.

De heer Hentzepeter, nu kennelijk ook al bestuursadviseur, legde het bestuur een nieuw concept directiestatuut voor en schreef Bhoelan dat hij van de heer Naarden van adviesbureau OOG – al weer een nieuwe bestuursadviseur kennelijk – had begrepen dat ze daar binnenkort over zouden overleggen. Het bleek om een nauwelijks gewijzigde variant op het statuut van El Amal te gaan. Wat hij daarmee bereiken wilde zal wel altijd een raadsel blijven.

De MR’en voerden de druk op het bestuur nu verder op met een brief waarin ze 29 openstaande kwesties op een rij zetten, duidelijk maakten dat die allemaal al eens eerder waren voorgelegd, en eisten dat het bestuur binnen een week zou reageren. Deed het dat niet, dan zou de brief naar de minister worden gestuurd. Dat laatste gebeurde iets meer dan een week later inderdaad. Na nog weer een week ontvingen de MR’en alsnog een reactie van het bestuur waarin het alle al eerder toegezegde stukken opnieuw toezegde.

Ook de ouders hadden genoeg van het bestuur. Ze begonnen een handtekeningenactie met als eis – vertaald in een verzoek aan de minister – dat het plaats zou maken voor nieuwe en nu graag wel capabele bestuurders.

Deze keer reageerde Den Haag scheutiger op onze brief en de handtekeningen. De MR-voorzitters en de oudercommissies werden uitgenodigd voor een gesprek op het hoofdkantoor van de onderwijsinspectie, met de hoofdinspecteur primair onderwijs. Ook de directeur primair onderwijs van het ministerie zou aanwezig zijn. Ik werd uitgenodigd om met de MR-voorzitters mee te komen. Wat precies het doel van die gesprekken was, bleef in het vage. Maar de vragen die de heren stelden wezen erop dat ze vooral wilden nagaan of er voldoende draagvlak was voor een stevig optreden van de minister. Wij konden ze verzekeren dat dit er was.

De chaos bij de Siba was nu wel zowat compleet; het werd dus tijd voor ingrijpende maatregelen.

Een nieuw begin

Mohammed en ik praatten nog altijd achter de schermen met bestuursvoorzitter Elahi die langzaam ook zelf begint in te zien dat zijn positie onhoudbaar was en dat hij in feite nergens nog op veel vertrouwen kon rekenen. Het bestuur had hem als enige echte Sibaman in zijn gelederen willen gebruiken als visitekaartje voor, en intermediair met, ouders en personeel, en ouders en personeel hadden gehoopt dat hij als enige echte Siba-man in het bestuur zou weten te voorkomen dat El Amal de Siba uitholde. Geen van beide partijen kreeg wat hij hoopte. Als visitekaartje werkte Elahi aanvankelijk nog wel, maar als intermediair deed hij te veel toezeggingen die het bestuur onwelgevallig waren en gaf hij, bijvoorbeeld in zijn gesprekken met de MR’en, meer openheid van zaken dan het bestuur uitkwam. Maar voorkomen kon hij niets, en toen dat duidelijk werd was zijn rol vrijwel uitgespeeld. Hij kon nog maar twee dingen doen: afgaan door een zijdeur of met een zelfmoordactie een knuppel in het hoenderhok gooien en hopen dat het ergens toe leiden zou. Hij koos voor het laatste, en ik kan daar alleen maar respect voor hebben.

We organiseerden een ouderavond voor alle scholen gezamenlijk waarop Elahi het woord zou voeren. En we nodigden daar ook de pers bij uit. Elahi verwoordde zijn kritiek op het bestuur – geen beleid; een zee aan kostbare adviseurs, en forse geldstromen richting El Amal waarvoor niets zinnigs terugkwam – en kondigde aan dat hij zou aftreden zodra de rest van het bestuur dat eveneens deed, een stap waartoe hij zijn collega’s bij deze met nadruk uitnodigde. Na afloop herhaalde hij zijn woorden nog eens voor de kamera van AT5, en een dag of wat later in een open brief aan zijn medebestuursleden. Zijn opdracht die brief aan personeel en ouders uit te delen werd op bijna alle scholen uitgevoerd. Alleen Hentzepeter, de interim-directeur van de El Faroeq, wenste zijn goede relaties met het El Amal-bestuur niet in gevaar te brengen en weigerde de brief te laten verspreiden.

Het resultaat van dit alles was achteraf gezien weinig verrassend. Ouders en personeel vonden dat Elahi te laat kwam met zijn actie. Het feit dat hij pas wilde aftreden als de anderen dat ook deden, viel evenmin goed. Verbeeldde hij zich nou echt dat hij nog iets te vertellen had? Kortom, hij kon geen goed meer doen. Het bleek dus inderdaad een zelfmoordactie.

Voor Mohammed en mij werd het ook in andere opzichten een teleurstelling. We waren Elahi na alle lange gesprekken beslist gaan waarderen. Hoezeer we ons ook ergerden aan zijn besluiteloosheid, we vonden dat we respect moesten hebben voor zijn worsteling. Hij was met open ogen in dit bestuur gestapt, had zich daaraan gecommitteerd en vond dat zijn stap – hoe noodzakelijk misschien ook – toch een element van verraad bevatte. Dat anderen hem als opportunist afserveerden deed ons pijn; grenzeloze besluiteloosheid leek ons kritiek genoeg. En het lukte ons niet in alle gevallen dat aan onze (mede)MR-leden uit te leggen. Sommigen verweten ons dat we Elahi een heldenrol lieten spelen die hij volstrekt niet verdiende, en dat we daarover niet eerst met hen hadden overlegd. Het heeft ons flink wat vertrouwen gekost en helemaal teruggewonnen hebben we dat waarschijnlijk nooit. Een pijnlijke, maar daarom niet minder waardevolle les …

Het bestuur intussen was des duivels en besloot Elahi eruit te gooien. Dat besluit nam het in een niet geconvoceerde en niet genotuleerde vergadering, wat overigens niets nieuws was, want zo ging het meestal. Het stapte naar de Kamer van Koophandel en liet Elahi daar als bestuurslid uitschrijven. Ik heb vaker verhalen gehoord van besturen die op die manier interne conflicten oplosten. Kennelijk kan willekeurig welke stichtingsbestuurder naar de Kamer van Koophandel stappen om bestuursgenoten uit te schrijven. Natuurlijk kan de uitgeschrevene daartegen in beroep gaan, maar dan moet hij of zij wel naar de rechter, en dat is voor sommigen een flinke drempel.

Elahi was de enige niet die inzag dat de zaak begon mis te lopen. Bhoelan zag dat eveneens en hij maakte met veel poeha bekend dat hij zich geheel uit de Siba terugtrok. Een opmerkelijke stap voor iemand die sinds de uitspraak in kort geding officieel alleen nog adviseur van het bestuur was. Ook De Jong zag de afloop naderen, maar hij bleef omdat hij niet als rat een zinkend schip verlaten wilde. Kennelijk wilde Bhoelan dat bij nader inzien ook niet. Hij was na een week weer helemaal terug in een laatste poging met heftige oekazes en decreten de boel te redden. Maar in feite was het lot van het bestuur al beslecht.

Begin april zat het voltallige bestuur bij de directeur Primair Onderwijs van het ministerie. Ook Elahi was uitgenodigd en voor gesputter daarover had men tijd nog geduld. Het bestuur kreeg de keus: jullie treden vrijwillig af, of wij staken de bekostiging van de scholen; als jullie aftreden zorgen wij voor een bewindvoerder die jullie dan natuurlijk eerst netjes als bestuurder bij de Kamer van Koophandel moeten inschrijven. De Jong deed zijn best te redden wat er te redden was: als het ministerie bereid was om El Amal voorlopig met rust te laten, zou hij erop toezien dat het bij de Siba liep zoals de minister wenste. En zo zou het uiteindelijk gaan.

De grondslag van het ministeriële beleid was het verslag van de inspectie van een onderzoek dat in november was ingezet en in januari werd afgerond. Veel meer dan wij al wisten stond er niet in, maar onze grieven waren nu in elk geval netjes door onafhankelijke buitenstaanders geverifieerd en kennelijk boden ze het ministerie voldoende houvast om met bekostigingsmaatregelen te dreigen.

Nog even strooiden De Jong en het bestuur ons zand in de ogen. Het bestuur, zo heette het toen het geruchten over een op handen zijnd aftreden niet langer konden negeren, zou gewoon aanblijven maar “begeleiding” krijgen van deskundigen van de ISBO en het ministerie. O, nee toch …!?

Op 20 april kwam de heer Minnée, directeur primair onderwijs van het ministerie, persoonlijk naar Amsterdam. ’s Avonds ontving hij de MR’en en de oudercommissies van de Siba-scholen in wijkcentrum Nowhere in de Indische buurt. Ik heb me achteraf nog wel eens afgevraagd of hij die locatie koos om later te kunnen zeggen dat die bijeenkomst “nergens” had plaatsgevonden dus dat de daar gedane toezeggingen nooit gedaan konden zijn. Hoe dan ook, die toezeggingen logen er niet om. Allereerst deelde hij ons officieel mee dat er een overeenkomst met het bestuur was bereikt: de heren traden af als bestuurders van de Siba, waar de leiding zou worden overgenomen door een interimbestuur dat de ISBO en het ministerie gezamenlijk hadden samengesteld uit eerste-klas deskundigen die door het ministerie zouden worden betaald. Dat bestuur kreeg zes maanden de tijd om de Siba financieel, personeel en onderwijskundig te herstructureren en intussen te zoeken naar leden voor een definitief bestuur dat het vertrouwen zou hebben van ouders en personeel en dat na afloop van die zes maanden de leiding kon overnemen.

Helemaal vrij van spanningen was die bijeenkomst niet. De MR van de At Taqwa was net weer eens geheel vernieuwd. En de drie vaders die de nieuwe oudergeleding vormden – die geen idee hadden van de twee jaar strijd die aan deze avond was voorafgegaan, noch van de weinig heldhaftige rol die hun MR daarin gespeeld had – domineerden het gesprek met vragen over hun eigen school. Kregen ze nu nieuwe lokalen? Kregen ze nu extra geld voor onderwijsverbetering, kregen ze de garantie dat hun school een doorstart zou kunnen maken nu ze de stichtingsnorm niet hadden gehaald? En als de heren even uitgevraagd waren, nam de kersverse voorzitter van de oudercommissie van de El Khaliel hun rol over.

Minnée, die geen idee had wie hier wie was, ging op alle vragen in, en herhaalde keer op keer dat alles goed kwam, dat het voortbestaan van álle scholen gegarandeerd was, en dat we hem altijd persoonlijk konden bellen of mailen als we ons over wat ook maar zorgen maakten, want hij zou deze operatie op de voet blijven volgen. Wij – Mohammed, Gerda, Jolly, en de andere MR-leden die alle spanningen van twee jaar geknok aan den lijve hadden ervaren – zaten er stilletjes blij en konden nog even niet geloven dat die strijd nu echt gewonnen was.

Dat was hij ook niet, maar dat bleek pas veel later.

Intussen kwam er een nieuw bestuur, en dit was hoe dan ook de laatste kans voor de Siba. We besloten er het beste van te maken, het nieuwe bestuur met open armen te ontvangen en alles op alles te zetten om het te helpen zijn taak tot een succes te maken.

Hoe het verder ging, leest u desgewenst in het vervolg.


Deel 2: Minkukels en misverstanden

We hadden een interimbestuur, maar dat we daarmee aan het begin van het einde stonden, beseften we pas later. Dat eind was niet onvermijdelijk. Het was het gevolg van een aantal overhaaste en ondoordachte besluiten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), dat ingreep bij de Stichting Islamitische Bassisscholen Amsterdam (Siba) met het doel de scholen van die stichting te redden. Ik was – aanvankelijk als Siba-medewerker en MR-lid, later als adviseur van een aantal MR’en – nauw bij deze zaak betrokken en wilde dan ook erg graag begrijpen hoe het zo mis kon gaan. Ik heb met allerlei mensen gesproken en via Wob- en Wbp-procedures[7] relevante documenten bijeen gezocht. Wat volgt is de neerslag van dat uitzoekwerk. Als gezegd, ik was nauw bij de zaak betrokken, dus hoezeer ik daar ook naar gestreefd heb, volstrekt onpartijdig zal mijn verhaal niet zijn.

De verantwoordelijke bewindspersoon aan het begin van mijn verhaal was de toenmalige minister van Onderwijs, mevrouw Maria van der Hoeven. Bij de formatie van 2007 kwam de portefeuille Primair Onderwijs in handen van een staatssecretaris, mevrouw Sharon Dijksma.

Sommige zaken, waaronder een voor dit verhaal cruciaal overleg, werden afgehandeld door de directeur Primair Onderwijs, destijds de heer Ron Minnée, die op zijn beurt terzijde werd gestaan door een reeks medewerkers. Mijn verhaal heeft zonder dat grote en wisselende gezelschap al personages genoeg. In het vervolg vat ik het daarom meestal samen onder de noemer ‘ministerie van OCW’.

Ik heb de hoofdrolspelers in mijn verhaal een eerdere versie van dit stuk voorgelegd. Alleen het ministerie reageerde. Op 19 maart 2009 sprak ik uitgebreid met de huidige directeur Primair Onderwijs, de heer René Bagchus, en zijn in Siba-zaken best ingevoerde medewerker. Dat leidde tot een aantal wezenlijke aanpassingen. Uiteraard blijft wat volgt míjn verhaal, en is het ministerie voor de inhoud daarvan op geen enkele manier verantwoordelijk.

Ministerieel ingrijpen

Het ministerie maakte zich al geruime tijd zorgen over de bestuurlijke kwaliteit in met name het islamitisch onderwijs. Veel mogelijkheden om daar in te grijpen had (en heeft) het niet. Islamitisch onderwijs is ‘bijzonder’ onderwijs, en daarover heeft de overheid – vanwege de ooit zo moeizaam bevochten ‘vrijheid van onderwijs’ – weinig te vertellen. Het ministerie zon al enige tijd op mogelijkheden de wet op dat punt aan te passen, en kennelijk besloot het de problemen bij de Siba aan te grijpen en nu eens precies na te gaan wat de huidige wetgeving eventueel nog wel mogelijk maakt. Het ministerie benadrukt dat het niet tot ingrijpen verplicht was. Ouders en personeel van de Siba beseften dat, en waren heel dankbaar voor de door het ministerie aangeboden hulp.

Het ministerie eiste dat het zittende bestuur aftrad na een interim-bestuur te hebben benoemd dat door OCW zou worden samengesteld en betaald. Met een rapport van de onderwijsinspectie en de auditdienst van het ministerie over de bestuurlijke situatie bij de Siba zette ’t het bestuur onder druk, en het bestuur zwichtte.[8]

Het ministerie zocht snel drie beroepsbestuurders bijeen.[9] Slechts één van hen was moslim en vanwege de statuten van de Siba kon alleen hij echt bestuurslid worden. Op 4 mei 2006 werd de heer Khalid Boutachekourt geïnstalleerd als lid én nieuwe voorzitter van het Siba-bestuur; waarna de andere leden aftraden. Boutachekourt op zijn beurt stelde de heren Jan van Galen en Roy Buys aan als zijn adviseurs.[10] Buys zou de juridische en onderwijskundige zaken behartigen. Van Galen zou zich concentreren op de bedrijfsvoering. Boutachekourt zorgde voor coördinatie en communicatie.

Gedrieën werden zij aangeduid als het ‘interim-bestuur’ van de Siba, maar hoewel die benaming de bedoeling aardig weergeeft, formeel juist was hij niet. Boutachekourt was volgens een standaardprocedure benoemd, met alle rechten én plichten van een statutair bestuurslid, dus formeel was hij geen interimmer maar vormde hij gewoon het eenhoofdige bestuur, en de andere twee waren zelfs geen bestuurslid.

Boutachekourt was zich er trouwens terdege van bewust dat hij gewoon bestuurder was. Hij bracht regelmatig naar voren dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor eventuele financiële tekorten van de Siba (die wegens achterstallige jaarrekeningen geen bestuurs-aansprakelijkheidsverzekering kon afsluiten), en beroemde zich op de inzet die hij daarmee toonde.[11]

Deze constructie bracht Boutachekourt in een vreemde positie. Bestuurders in het bijzonder onderwijs zetten zich als vrijwilliger, uit liefde voor de grondslagen van hun instelling, onbezoldigd[12] en voor onbepaalde tijd voor hun scholen in. Ze zijn daarbij gebonden aan de algemene wet- en regelgeving, en aan de statuten en reglementen van hun organisatie, maar verder aan niets en niemand. Als organisatieadviseur, echter, bond Boutachekourt zich voor een beperkte periode, en was hij voor zijn inkomsten afhankelijk van het ministerie. Wat moest hij doen als de belangen van de Siba, dus zijn plichten als Siba-bestuurslid, botsten met de wensen van OCW? En wie was uiteindelijk verantwoordelijk voor het beleid bij de Siba: de ‘onafhankelijk’ Siba-bestuurder Boutachekourt of het ministerie dat hem betaalde?

Deze onduidelijkheid over posities en verantwoordelijkheden werd nog versterkt door de manier waarop de zaak financieel geregeld was. OCW gaf een subsidie[13] aan de Siba, dus aan Boutachekourt, die daaruit zijn adviseurs en zichzelf betaalde – zij het zichzelf via een omweg: de declaraties voor zijn werk werden ingediend door Van de Bunt, zijn adviesbureau, voor door Van de Bunt geleverde diensten. Dus op papier werden de bestuursadviseurs betaald door de Siba en deed Boutachekourt zijn werk voor niets, zij het wel onder werktijd, in uren waarvoor zijn werkgever schadeloos werd gesteld.

Boutachekourt kreeg opdracht om de Siba binnen zes maanden financieel, personeel en qua onderwijs gezond te maken en een nieuw bestuur te formeren dat het vertrouwen van ouders en personeel genoot en waaraan hij het bestuursstokje zou overdragen.

Bij monde van de directeur Primair Onderwijs, de heer Minnée die daartoe speciaal naar Amsterdam kwam, informeerde OCW ouders en personeel over het uitgezette beleid. Ik was aanwezig bij dat zeer hoopgevende gesprek. Minnée beloofde plechtig dat de scholen gered zouden worden en herhaalde die belofte toen een der ouders zich bezorgd toonde: zou de school van zijn kinderen deze operatie wel overleven? Gegarandeerd, was het antwoord. En als wij ook maar de minste reden zagen voor zorg over de aanpak van het bestuur moesten we vooral contact met hem opnemen; hij bleef alles nauwgezet volgen.

De wittebroodsweken van het bestuur

Tijdens een reeks kennismakingsbijeenkomsten met ouders en personeelsleden verzekerde Boutachekourt dat hij er allereerst op uit was het vertrouwen te herstellen dat vorige besturen verspeeld hadden. Hij zou vast onaangename besluiten moeten nemen, maar hij zou dat steeds doen in alle openheid en transparantie, en na al het door de wet vereiste medezeggenschapsoverleg. Boutachekourt besefte terdege dat vertrouwen winnen geen sinecure was: ‘Vertrouwen komt te voet en gaat te paard’. Verder verzekerde hij dat hij de religieuze identiteit van de scholen zou respecteren. Er waren ouders die de regels wilden aanscherpen, en anderen die de scholen juist liberaler wensten, maar beide groepen zouden moeten wachten tot de scholen goed draaiden, de rust was weergekeerd en er een nieuw – definitief – bestuur zat.

Het bestuur had aanloopproblemen. Deels ging het om schijnbaar onbeduidende misverstanden. Zo zegde Buys de directeuren geld toe dat Van Galen vervolgens weigerde te geven. Het boterde van meet af aan niet tussen die twee, zo bleek uit een boze e-mail van Van Galen aan Buys.[14] Maar er waren ook ernstiger incidenten. Diezelfde Van Galen ontsloeg op staande voet en zonder het daarvoor vereiste MR-overleg een der directeuren.[15] Ook de kort tevoren na veel gesoebat benoemde, nog net niet afgestudeerde, gymnastiekleraar en een docent die slechts een kopie van zijn pabo-diploma kon laten zien, stuurde hij per direct naar huis. En al kort na zijn aantreden nam Van Galen de portefeuille juridische zaken over van Buys (die anders dan hij wel jurist was).[16] Het bestuur kondigde aan dat het een eind zou maken aan het leerlingenvervoer – een maatregel die het weer terugdraaide toen het in de gaten kreeg hoeveel leerlingen die de Siba zou kosten.[17] Het zegde de (oudere) helft van het team van de school in Oost ontslag aan, wat vervolgens in strijd bleek met de CAO en weer werd teruggedraaid. Het kondigde onderwijsverbeterprojecten aan, en vroeg daarvoor offertes aan bij adviesbureaus, maar daarbij bleef het. Meer tijd en energie stak het in een Plan van Aanpak dat dik genoeg was om een la te vullen en dat ook veelal deed, en een Communicatieplan dat een lijst van gesprekspartners bevatte met bij elk daarvan expliciet de te communiceren boodschap: We hebben alles in de hand en het gaat de goede kant op. Dat je al communicerend ook iets zou kunnen vrágen, kwam bij de opsteller(s) van het plan kennelijk niet op.

Tijdens ons gesprek op 19 maart 2009 gaf het ministerie toe dat er veel niet goed was gegaan, maar het meende dat daar vier duidelijke verdiensten tegenover stonden: de invoering van (1) voor- en vroegschoolse educatie (VVE) bij de school in Noord en van (2) een onderwijsverbeterproject bij de school in Zeeburg, (3) een grondige aanpak van de financiën en (4) de werving van een groep geschikte aspirant-bestuurders.

Die voorschool in Noord werd feestelijk en met veel publicitaire fanfare geopend door de minister persoonlijk. Buys stond trots glunderend naast haar. Het ministerie wist kennelijk niet dat die voorschool was aangevraagd en voorbereid door het oude bestuur, en Buys zweeg daarover. Ook het project in Zeeburg was voorbereid, uitgewerkt en aanbesteed door het oude bestuur. Bij verdiensten 1 en 2 pronkte het bestuur dus met veren van voorgangers. Op de financiën en de aspirant-bestuurders kom ik nog terug.

Een adviseur voor de adviseur

Met dit al verdampte de aanvankelijke hoop. Uit te veel besluiten bleek dat het bestuur slecht op de hoogte was van de wet- en regelgeving in het onderwijsveld en van de situatie bij de Siba zelf. Het vermoeden rees dat het zich hoofdzakelijk liet informeren door slechts één directeur. Deze (interim-)directeur, de heer Hentzepeter, was in het voorjaar van 2005 door het oude bestuur voor een uur of acht per week, en op tijdelijke basis, aangetrokken om het onderwijs bij de Siba-school in Amsterdam-Zeeburg te verbeteren. Veel contact met ouders en personeel had hij niet. Hij schreef een zinnig maar beperkt verbeterplan: het team zou worden bijgeschoold in ‘differentiatie’. Over de veel urgentere taal- en gedragsproblemen repte hij niet. Hentzepeter is een ervaren schooldirecteur die als interim-directeur kennelijk leed aan wat David Owen[18] het ‘hybris syndrome’ doopte: de neiging geheel te vertrouwen op eigen inzicht en intuïtie die kan ontstaan bij mensen in een te geïsoleerde machtspositie. Dat het bestuur juist Hentzepeter als informatiebron uitzocht, is overigens heel begrijpelijk. Hij kende de regels en regelingen wel, hij was de enige autochtoon binnen de Siba, en hij liep al flink wat jaren mee in het interim-circuit. Buys herkende in hem een soortgenoot in wat hij verder kennelijk ervoer als een zee van onbegrijpelijke allochtonen, en liet zich in alles door hem raden.

Hoe dan ook, het liep niet goed bij de Siba dus er moest iets gebeuren, en het lag voor de hand dat de MR’en daarbij het voortouw zouden nemen. De reddingsoperatie van OCW was door hen uitgelokt en zij voelden zich mede-verantwoordelijk voor het vervolg.

Intermezzo: medezeggenschapsactie en dwangsomgelden

Aan het ingrijpen van OCW ging bijna twee jaar strijd van de MR’en van de Siba vooraf, die culmineerde in een rechtszaak. Ik memoreerde dat al. De raden kregen op vrijwel alle punten gelijk. De rechter stelde een reeks eisen op waaraan het bestuur binnen een vastgestelde termijn moest voldoen, en hij legde een dwangsomregeling op die in werking zou treden als die termijnen niet werden gehaald. Het bestuur bleef in gebreke en uiteindelijk liet de advocaat van de raden de deurwaarder een fors bedrag aan dwangsomgelden innen. De deurwaarder legde daartoe beslag op rekeningen van de Siba, liet daarvan geld overmaken naar een rekening van de advocaat, en gaf vervolgens de Siba-rekeningen weer vrij.

Het zo geïnde geld was volgens het vonnis eigendom van de raden, en de AOb-advocaat verzekerde hen dat ze ermee konden doen wat ze wilden: ‘Al gaan jullie ervan op vakantie …’ Dat laatste hebben de raden niet overwogen. Ik adviseerde ze het geld als teken van goede wil aan het bestuur te schenken, maar de advocaat ried aan daar nog even mee te wachten. Besloten werd een deel van het geld te gebruiken voor verbetering van de medezeggenschap: scholing van raadsleden en het inhuren van deskundige hulp. De rest van het bedrag zou ten goede komen aan de leerlingen. Over de besteding daarvan wilden de MR’en graag met het bestuur overleggen. Helaas werd al snel duidelijk dat dat heel andere ideeën had.

Medezeggenschapsoverleg

De medezeggenschapsraden stelden zich aanvankelijk afwachtend op. Ze gunden het bestuur de tijd zich in te werken. Maar de bestuurlijke ongelukjes, en vooral het besef dat die voortkwamen uit gebrek aan kennis en aan inzicht in de organisatie, deden hen beseffen dat het tijd werd voor overleg. Ik was aanwezig bij een eerste, informeel, gesprek van de voorzitters van twee MR’en met Boutachekourt en Buys. Boutachekourt verontschuldigde zich voor wat hij ‘schoonheidsfoutjes’ noemde, maar Buys was minder toegeeflijk. De eerste helft van het gesprek stond hij, zoals vaak,[19] op de gang te telefoneren met andere opdrachtgevers, maar eenmaal terug, pakte hij flink uit. Hij meende kennelijk dat de MR’en door hun actieve opstelling van de afgelopen jaren te veel invloed hadden verworven en verweet de leden ervan dat zij ‘lijm aan hun billen’ hadden. Hij vond dat het tijd werd voor een nieuwe lichting vertegenwoordigers. Aangezien vrijwel alle leden van de MR’en aan hun eerste (tweejarige) zittingstermijn bezig waren, versterkte hij zo vooral de indruk dat hij de Siba niet echt kende. Ook zijn klaarblijkelijke overtuiging dat het bestuur iets te zeggen had over de samenstelling van de raden baarde ons zorgen.

Voorts eiste Buys dat geblokkeerde Siba-rekeningen met daarop naar zijn zeggen tweeëndertigduizend euro zouden worden vrijgegeven. Gebeurde dit niet, zo voegde hij er dreigend aan toe, dan was het ‘einde oefening’ voor de Siba. Zijn eis verraste ons, om van de dreiging maar te zwijgen. Wij wisten niet beter dan dat er slechts tijdelijk beslag op Siba-rekeningen was gelegd. Ik heb direct na dit gesprek contact opgenomen met de advocaat van de MR’en, en die bevestigde, na navraag bij de deurwaarder, dat er van geblokkeerde rekeningen geen sprake was.[20] Pas later werd duidelijk hoe de vork in de steel zat. Buys had vagelijk iets opgevangen over dwangsommen en beslag op rekeningen en meende dat de raden rekeningen geblokkeerd hielden om zo die dwangsommen veilig te stellen.[21] Bovendien bleek hij van mening dat dit geld eigendom was van het bestuur. Opnieuw bleek dus dat hij slecht van de situatie op de hoogte was, en – wat merkwaardig was voor een jurist – niet wist hoe dwangsomregelingen werken. Dat hij blij mocht zijn dat de raden de door het vorige bestuur verspeelde gelden geheel aan de Siba ten goede wilden laten komen en dat ze bereid waren over de besteding daarvan te overleggen, kwam geen moment bij hem op. Dat hij ons had kunnen vragen hoe de vork precies in de steel zat, evenmin.

De dwangsomkwestie is tot aan het bittere eind blijven doorzieken. De advocaat wilde het geld graag overmaken op een rekening van de medezeggenschapsraden, maar de raden konden geen rekening openen zonder toestemming van het bestuur. Dat weigerde die te geven – waarschijnlijk omdat het de MR’en inmiddels als haarden van salafistisch verzet beschouwde (zie verderop) – en wilde het geld op zijn eigen rekening hebben, maar daar gingen de raden en hun advocaat niet mee akkoord. Buys koos voor de confrontatie en huurde een prijzig advocatenkantoor in dat de advocaat van de raden met een rechtszaak dreigde. Met het geld is uiteindelijk nooit iets nuttigs gedaan.

Terug naar dat eerste overleg. Ondanks de opstelling van Buys kwamen we toch nog tot een aantal concrete en vertrouwenwekkende afspraken, maar toen ook daar het een en ander mee mis ging,[22] vond ik het tijd worden Minnée van mijn zorgen op de hoogte te stellen. Die had daar per slot toe opgeroepen. Uiteraard kreeg het bestuur een kopie van mijn brief. Die brief kwam mij op een schoolverbod te staan.[23] Minnée reageerde niet.

Tweespalt in het bestuur

In september 2006 deelde Boutachekourt mee dat Van Galen zijn functie had neergelegd omdat hij klaar was met zijn taken: de financiën waren op orde en het personeelsbeleid was rond. Dat Van Galen ook de juridische zaken beheerde was toen nog een goed bewaard geheim. Wat Van Galen af had, bleef onduidelijk; achterstallige jaarrekeningen verschenen pas later, en dan nog onaf, want zonder de vereiste accountantsverklaring. Bovendien bleef onduidelijk wat het bestuur eraan had bijgedragen. Ze waren opgesteld door het administratiekantoor dat ook al onder eerdere besturen de financiën van de Siba beheerde, en dat al van van de heren van el Amal opdracht kreeg achterstallige jaarrekeningen te produceren.[24] Ook de derde verdienste die het ministerie het bestuur toeschreef, dankte het dus aan eerdere bestuurders.

Er circuleerden geruchten dat Van Galen was opgestapt wegens ruzie binnen het bestuur, maar toen die geruchten wereldkundig raakten, was het huis te klein. Zulke leugens achtte het bestuur zeer schadelijk voor de Siba. Pas in 2008 maakte het ministerie een passage in een verslag van het bestuur openbaar waaruit bleek dat Van Galen wegens een vertrouwensbreuk het veld had moeten ruimen.[25] Inmiddels kennen we dus ook dat al eerder genoemde e-mailbericht van Van Galen aan Buys. Er was wel degelijk ruzie, en de echte leugenaars waren Boutachekourt en Buys.[26] Van Galen, naar eigen zeggen werkzaam bij adviesbureau Conquestor, had overigens al een lange geschiedenis van heftige ingrepen en voortijdig, wegens conflicten afgebroken interim-opdrachten achter zich.[27] Het ministerie had dat moeten weten. Onderzoek naar de antecedenten van de interimmers heeft het kennelijk nooit gedaan.

Gemorrel aan de identiteit en ‘islamitisch radicalisme’

Intussen besloot Hentzepeter, die al in 2004 in een interview met het NRC had laten weten islamitische scholen een gevaar voor de intergratie van hun leerlingen te vinden,[28] een zaak aan te pakken die hem al langer een doorn in het oog was: het schoolreglement.[29] Buys steunde hem daarin. Kledingvoorschriften verwaterden, een deel van het personeel begon zich aanzienlijk wufter te kleden, in de bovenbouw werd gemengd gegymd, de scheiding tussen jongens- en meisjestoiletten werd opgeheven omdat het toezicht op de toiletten daardoor makkelijk werd, en er verschenen folders en posters met afbeeldingen waaraan ouders aanstoot namen. Hoe onbeduidend dit in seculiere ogen ook mag lijken, voor veel ouders betekende het een aanslag op de islamitische identiteit van de school, en dat nog wel door een niet-moslim. Net als Hentzepeter heb ik een voorkeur voor scholen met een liberaler regime dan dat van de Siba, maar de identiteit van een school is een zaak voor oprichters en bestuurders, en voor de ouders die vanwege die identiteit juist voor deze school kiezen, en niet voor niet-geestverwante passanten. Bovendien is voor een verandering van het schoolreglement instemming van de MR nodig. Die heeft Hentzepter nooit gevraagd. En dan lag daar ook nog de toezegging van Boutachekourt dat hij niet aan de identiteit zou sleutelen.

Vanwege het beperkte contact dat Hentzepeter met de ouders had, ontging hem aanvankelijk wat zijn ingrepen teweegbrachten. Pas toen enkele ouders luidruchtiger begonnen te protesteren en bijvoorbeeld eigenhandig posters verwijderden, drong de oppositie tot hem door. Helaas schreef hij die toe aan een potentieel gevaarlijke, ‘zeer orthodoxe’ minderheid die in het belang van vrijheid en democratie krachtig bestreden diende te worden. Dat hij dácht aan die mogelijkheid was gezien de algemene beduchtheid voor islamitisch extremisme zo vreemd niet, maar als hij wel contact met de ouders had gehad, had hij beseft dat er voor deze zorg geen enkele reden was. Nu echter achtte hij het ‘gevaar’ zo groot dat hij Minnée schreef dat zijn school door islamisten overgenomen dreigde te worden.[30] De ouder die zich aan een poster vergreep, een lid van de MR, kreeg een schoolverbod.

Het bestuur naderde het einde van zijn aanvankelijk geplande zes maanden zonder dat er bij de Siba enige vooruitgang was geboekt. Het ministerie verlengde het subsidie een keer of wat, uiteindelijk tot augustus 2007. Het toneel was intussen wel drastisch aan het veranderen. Het bestuur raakte verwikkeld in een strijd met door Hentzepeter bedachte radicale elementen,[31] zo bleek onder andere uit een rapportage aan het ministerie van december 2006 die in 2008 openbaar werd gemaakt en waarin mij een prominente rol in dit verzet werd toebedacht,[32] en uit verslagen van overleg van bestuur en directie met aspirant-bestuursleden, en met vertegenwoordigers van stadsdelen.[33] Bij die gesprekken is uitgebreid gebrainstormd over manieren om een halt toe te roepen aan ‘een groep orthodoxe moslims die zich op intimiderende wijze bezighoudt het onderwijsproces in de school te frustreren’ (zoals Hentzepeter dat formuleerde). Die oppositie achtte het bestuur geconcentreerd in de MR’en waarmee het daarom slechts symbolisch overlegde. Schriftelijk vastgelegde plannen waarover even rustig kon worden nagedacht, kregen die raden niet. Het bestuur deelde hoogstens mondeling en kort zijn voornemens mee, en de raden mochten kiezen: akkoord gaan met de voorgestelde aanpak of akkoord gaan met het sluiten van de scholen.

Terzijde: deze ‘intimiderende’, ‘orthodoxe’ ouders waren de leden van de oudergeledingen van de drie medezeggenschapsraden. Zij constateerden dat het bestuur niets deed aan kwaliteitsverbetering, dat het tegen alle beloften in sleutelde aan zaken die de identiteit van de scholen raakten en dat het elk overleg uit de weg ging. Mij vroegen ze om hulp ik ried ze aan om hun achterban te informeren (wat schoolbesturen overigens al snel ervaren als ‘informatie naar buiten brengen’), bij het bestuur aan te dringen op inhoudelijk overleg, en toen dat niet hielp, de hulp in te roepen van het ministerie dat immers de eindverantwoordelijkheid droeg voor het bestuur van de Siba, maar die noodkreet was vergeefs. Toen dat duidelijk werd, gingen de ouders op zoek naar mogelijkheden de scholen bij een ander bestuur onder te brengen. Bij overleg daarover was ik niet betrokken.

Tot mei 2006 hadden ouders en personeel in de MR’en altijd redelijk goed samengewerkt, maar daarna haakte het personeel onder druk van het bestuur af.[34] Bang ontslagen te worden, meed het alles wat het bestuur of Hentzepeter zou kunnen ontstemmen. Pas in juni 2007, toen het bestuur collectief ontslag aankondigde, belegde het Siba-personeel een protestvergadering waar het mij bij uitnodigde met het verzoek te helpen om dat ontslag aan te vechten. Daar kreeg ik te horen dat mijn schoolverbod (op grond van een zogenaamde klacht van het team van de El Faroeq Omar) door Hentzepeter was georkestreerd.

Een nieuw bestuur?

Het bestuur had een aantal aspirant-bestuurders weten te werven die volgens het oorspronkelijke plan de leiding zouden overnemen als de ‘interim’-periode ten einde liep – de vierde verdienste waarvoor het ministerie het bestuur nu lof toezwaait. Maar, uit angst wellicht dat de radicale islam ook daar zijn vertegenwoordigers had, deed het er alles aan ze weer af te schrikken. En dat lukte. Zoals we al zagen, kon de Siba geen bestuursaansprakelijkheidsverzekering afsluiten, en dat betekende volgens Boutachekourt dat bestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld konden worden als de Siba schulden maakte. Onder die dreiging trokken de aspirant-bestuurders zich terug.[35] Volgens de MR-ouders waren verschillende islamitische organisaties bereid de scholen, al was het maar tijdelijk, over te nemen, maar pogingen daarover met het bestuur te spreken, leidden tot niets. Het bestuur zelf vond Esprit, een niet-islamitische organisatie, bereid zich over de scholen te ontfermen.

Esprit stelde wel twee voorwaarden: het personeel zou opnieuw moeten solliciteren[36] (wat in strijd was met de CAO) en de ouders kregen geen enkele zeggenschap over de identiteit van wat zij toch met enig recht als ‘hun’ scholen beschouwden. De ouders wezen deze overname daarom in grote meerderheid af. Het ministerie liet mij in maart 2009 weten dat Esprit destijds bereid was geweest om met de ouders te overleggen over het waarborgen van de identiteit. Als dat zo was, heeft die boodschap de ouders nooit bereikt. Herhaalde pogingen (waarbij ik ook betrokken was) van MR-ouders om met dat bestuur in gesprek te komen, hebben nooit tot iets geleid …

Schoolsluitingen en financiële problemen

Volgens het ministerie kon de Siba niet zelfstandig blijven voortbestaan omdat de daarvoor vereiste financiële reserve ontbrak, en hebben wij dat inzicht te danken aan het bestuur dat helderheid bracht in de financiële situatie van de Siba, zo zei men mij in maart 2009. Dat bestuur kwam inderdaad, we zagen dat al, met een aantal onder het oude bestuur voorbereide jaarrekeningen, zij het zonder de vereiste accountantsverklaring.[37] En verder produceerde het geregeld financiële prognoses. Het eerste dat daarbij opvalt is dat het besef dat de Siba onvoldoende geld had voor een zelfstandig voortbestaan pas daagde in het vroege voorjaar van 2007, dus bijna een jaar nádat het bestuur was aangetreden. Tot die tijd spiegelde het bestuur iedereen een zelfstandige Siba met een school in Noord, een school in Zeeburg en een school in Oost voor.

De school in Oost, de Abraham el Khaliel, was de eerste die zijn hoop op voortbestaan zag vervliegen. De vader die Minnée in april 2006 zo nadrukkelijk vroeg of die écht wel kon instaan voor een nieuwe kans voor de school van zijn kinderen – en die daarop een bevestigend antwoord kreeg – was destijds voorzitter van de oudercommissie van die school, en hij had reden voor zijn vraag. De Abraham el Khaliel bestond op papier sinds 2002, maar had pas sinds de zomer van 2005 een fatsoenlijk onderkomen. Volgens de wet zou hij in het schooljaar 2006/2007 de ‘stichtingsnorm’ van 322 leerlingen moeten halen, en dat lukte op die korte termijn niet. Normaal gesproken betekende dat dat de bekostiging in de zomer van 2007 zou worden gestaakt.

Het oude bestuur zag dat aankomen, meende terecht dat dat gezien de korte tijd die de school in feite voor zo’n groei gehad had, oneerlijk zou zijn en vroeg een doorstart aan, een tweede periode van vijf jaar voor het behalen van die stichtingsnorm. Kort na het aantreden van Boutachekourt c.s. kwam het bericht dat stadsdeel Oost-Watergraafsmeer de doorstart had goedgekeurd. Dankzij het nieuwe bestuur bleef de school bestaan, zo heette het toen. Iedereen haalde opgelucht en dankbaar adem.

Enkele maanden later kwam dat bericht opnieuw, zo leek het, al was het nu de centrale stad die de doorstart had goedgekeurd. Kennelijk was het besluit van het stadsdeel niet meer geweest dan een advies aan dat hogere college. Dat riep de vraag op of het besluit van dat hogere college dan wél definitief was. Het bestuur bevestigde dat nadrukkelijk, maar uiteindelijk bleek dat de minister het besluit nog moest goedkeuren, en dat deed ze niet. In december liet ze de gemeenteraad weten de voorgestelde doorstart van de El Khaliel af te wijzen en wel omdat de leerlingenprognose niet klopte: in de wet staat dat ‘… bij de berekening van het aantal leerlingen dat een school zal bezoeken, niet mogen worden meegeteld de leerlingen die wonen binnen een redelijke afstand van een [andere] school van dezelfde richting en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is’,[38] en die plaatsruimte zou volgens de minister aanwezig zijn op de Siba-school in het naburige Zeeburg die 225 leerlingen kon bergen. Nu had die school zelf al meer dan 225 leerlingen – voor het surplus huurde men lokalen elders – dus van ‘aanwézige plaatsruimte’ was geen sprake. De minister had in plaats van de lege stoelen, álle stoelen van de school geteld, en als het bestuur daartegen geprotesteerd had, had het zonder meer gelijk gekregen.[39] Maar het protesteerde niet.[40]

Door blindelings akkoord te gaan met sluiting van de school in Oost bracht het bestuur de Siba verder in de problemen. Het zou een klein dozijn personeelsleden moeten ontslaan en dat bracht forse kosten met zich, terwijl sluiting van de school leidde tot verlies van leerlingen en dus van inkomsten, en ernstiger nog, van groeimogelijkheden voor de Siba.

Aan de slechte financiële vooruitzichten waarop het bestuur zich bij zijn besluit tot opheffing van de Siba beriep had het dus zelf stevig bijgedragen. Een lening of voorschot kon dat probleem wegnemen, maar daartoe bleek het ministerie niet bereid. Het ministerie looft het bestuur uitbundig omdat het er toch maar in geslaagd was veelbelovende kandidaten voor een nieuw bestuur bijeen te brengen. Maar kennelijk achtte het die kandidaten onvoldoende veelbelovend om ze met zo’n lening of voorschot de ruimte voor een wederopbouw van de Siba te geven. Daarmee vervluchtigt ook de vierde aan de heren interim toegeschreven verdienste.

Onderwijsverbetering

Het kernprobleem van de Siba was een onderwijskundig tekort. Dat hef je op door je personeel bij te scholen en door een gezamenlijk gedragen en uitgevoerd programma voor acht jaar samenhangend basisonderwijs uit te werken. Van het personeel eist dat twee dingen: voldoende onderwijskundige potentie en de bereidheid een poos lang extra hard te werken. Op gezag van Hentzepeter meende het bestuur dat velen die potentie misten. Een pikant detail daarbij is dat Hentzepeter oordeelde over mensen die hij nooit aan het werk had gezien, en dat die mensen, toen ze door een onderwijsadviesbureau werden beoordeeld, een stuk positiever uit de bus kwamen dan hij had voorzien. Er was dus geen enkele reden om níet in te zetten op een grondig onderwijsverbeterprogramma.

Zo’n programma vereist investeringen. In tijd en energie maar ook in geld. Dat geld verdien je terug als de scholen door die onderwijsverbetering een betere naam krijgen en gaan groeien. Er waren heel veel ouders die hun kinderen graag naar een islamitische school hadden gestuurd, met name in Amsterdam-Oost; het enige dat ze er van weerhield ze bij de Siba in te schrijven was zorg over de kwaliteit. Daar had het bestuur dus op moeten inzetten.

Het ministerie zegt nu dat sluiting onvermijdelijk was omdat de Siba blut was. Maar dát was geen onvermijdelijk gegeven; de slechte financiële vooruitzichten van de Siba werden mede veroorzaakt door besluiten van het ministerie, waaronder het aantoonbaar onjuiste besluit de school in Oost te sluiten en daarmee groei in nota bene het meest veelbelovende stadsdeel onmogelijk te maken, en het besluit niet te investeren in scholen die met een lening wel degelijk uit het slop konden worden gehaald.

Met dit al zag het bestuur de weg vrij om zowel de Siba als de scholen op te heffen. Het ministerie liet weten dat het subsidie voor het bestuur per 1 augustus 2007 definitief afliep. Boutachekourt besloot daarop dat hij per die datum tevens zijn bestuursfunctie wilde neerleggen. Aangezien er niemand was aan wie hij het bestuur wilde overdragen, betekende dat het eind van de stichting. Hij vroeg het ministerie de bekostiging van de scholen te staken. En aldus geschiedde. Per 1 augustus 2007 werd de Siba opgeheven, gingen de scholen dicht, stond het personeel op straat, en hadden enkele interim-managers tonnen verdiend.

Ontslagprocedure

Als voorbereiding op het ontslag van het personeel overlegde het bestuur met de onderwijsbonden en het ministerie. Daaruit kwam een sociaal plan voort dat inzette op detachering en eventueel bijscholing van personeelsleden. Het ministerie zegde 3,3 ton toe om daarin te voorzien. Het personeel wees dat plan af en eiste een ontslagvergoeding in de niet geheel onzinnige verwachting dat detachering en bijscholing weinig zouden opleveren. Het had geen enkel vertrouwen in de bonden (meer) omdat die in alles meegingen met het bestuur en het ministerie en niet wilden luisteren naar klachten over vijftien maanden wanbeleid van de interimmers onder de uiteindelijke verantwoordelijkheid van het ministerie. Vakbonden zitten natuurlijk ook in een lastig parket. Ze moeten zich inzetten voor de belangen van hun leden, maar zijn daarvoor afhankelijk van goede relaties met werkgevers en overheid. Dan moet het belang van hun leden wel eens wijken …

Uiteindelijk huurde het personeel zelf een advocaat in die de kantonrechter ervan wist te overtuigen dat een ontslagvergoeding redelijk was. De rechter kende die vergoeding toe, waarop het bestuur besloot het faillissement van de Siba aan te vragen omdat de beschikbare middelen ontoereikend leken om die vergoeding volledig uit te betalen. De 3,3 ton die het ministerie in de afwikkeling van deze zaak had willen investeren zou veel hebben opgelost, maar kennelijk misgunde het ministerie het personeel de mogelijkheid zelf te beslissen over de besteding van dat bedrag. Het trok zijn aanbod in, en diende later zelfs een rekening in bij de curator voor meer dan een miljoen die het uit de boedel ‘terug’-betaald wenste te krijgen.[41]

As-Siddieq

Het bestuur probeerde de ouders ertoe te bewegen hun kinderen in te schrijven bij nietislamitische scholen in hun eigen buurt. Maar veel Siba-ouders waren inmiddels zo teleurgesteld door wat zij ervoeren als een samenzwering van overheden en bestuur dat ze hun kinderen inschreven bij de enige islamitische school die hen op dit strategisch gekozen moment onvoorwaardelijke steun toezegde: de zeer orthodoxe as-Siddieq.[42] Met al die inschrijvingen in de hand dwongen de bestuurders van de as-Siddieq de stadsdelen Noord en Zeeburg de daar vrijkomende schoolgebouwen van de Siba aan hen over te dragen. En zo gebeurde wat het bestuur en Hentzepeter met al hun inzet hadden getracht te voorkomen maar door hun acties nu juist bewerkstelligden: Amsterdam kreeg er twee zeer orthodox islamitische scholen bij.

Alle plechtige beloften van Minnée ten spijt was het Siba-project van OCW uitgelopen op een compleet debacle.

Nabeschouwing

Een proces als dit kent eigenlijk alleen verliezers. De Siba-leerlingen liepen een plechtig toegezegde onderwijsverbetering mis. Gematigde moslimouders raakten de scholen kwijt waar ze zich, ondanks alle bezwaren die ook zij goed zagen, toch thuis voelden, en moesten kiezen: een zeer orthodoxe en qua onderwijs zwakke islamitische school of niet-geestverwant onderwijs. De toch al magere reputatie van het islamitisch onderwijs werd door publiciteit over de Siba – onverdiend dit keer – verder ondergraven. Het Siba-personeel kwam op straat te staan en een deel staat daar nog steeds. ‘Siba’ staat nu voor veel lelijks, en zo’n arbeidsverleden is een merkbare handicap. De rechter kende het personeel een ontslagvergoeding toe, maar uitbetaald is er nu (bijna anderhalf jaar na het ontslag) nog altijd niets.

De grootste schade, echter, is veel diffuser: een groep allochtone Amsterdammers maakte op een wel zeer teleurstellende manier kennis met de Nederlandse overheid en met Nederlandse bestuurders. Zij voelen zich door hen in de kou gezet, bedrogen en verdacht gemaakt. Daar wordt een samenleving niet hechter van, en uiteindelijk schaadt dat ons allen.

Wat ging waar mis?

In deze zaak is een aantal flinke fouten gemaakt, en de uiteindelijke verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het ministerie van OCW.

De problemen begonnen in feite al bij het voorbereidend onderzoek. Dat bracht niets boven water dat ouders en personeel niet al wisten, en het bestuur liet de maanden na zijn aantreden herhaaldelijk weten dat de situatie ernstiger was dan het vooraf te horen had gekregen. Nu was het natuurlijk in zijn belang het allemaal zo treurig mogelijk voor te stellen, maar gezien de oppervlakkigheid van het onderzoek was het goed mogelijk dat er inderdaad nog niet gesignaleerde problemen waren. Een gevolg daarvan was wel dat het bestuur zich begon blind te staren op financiële en procedurele kwesties en onderwijsverbetering op het tweede plan zette. Tijdens mijn eerder gememoreerde gesprek op 19 maart 2009 wierp het ministerie tegen dat dit onderzoek niet grondiger kon zijn omdat de inspectie er niet op toegerust is de financiële situatie van een onderwijsinstelling gedetailleerd in kaart te brengen. Dat moge zo zijn, maar dan besefte het ministerie dus dat het onderzoek op dat punt onvoldoende houvast bood en dus alleen al daarom onvoldoende grond voor een definitief plan van aanpak. Het had het bestuur kunnen opdragen allereerst de financiën te onderzoeken en pas in te zetten op een herstart van de Siba als bleek dat daar ruimte voor was. De onvoorwaardelijke garantie die Minnée gaf, had alleen gegeven mogen worden als het ministerie bereid was tekorten die een doorstart onmogelijk maakte met een lening of eenmalige subsidie te compenseren.

Een volgende fout betreft de door OCW gekozen constructie. In feite nam het ministerie de macht bij de Siba over, maar dat zonder daarbij ook expliciet de bijbehorende verantwoordelijkheid aan te gaan. Het liet die verantwoordelijkheid in het vage door Boutachekourt een dubbelrol te geven. Deze constructie creëerde een schemergebied waarin bestuur en ministerie zich achter elkaar konden verschuilen. En diezelfde onduidelijkheid schaadt nu het personeel dat als direct gevolg van (evident onjuiste) OCW-besluiten zijn baan kwijtraakte, maar zijn ontslagvergoeding misloopt omdat datzelfde ministerie doet alsof het daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid draagt.[43]

Datzelfde ministerie sloot de Siba-school in Oost op grond van ondeugdelijk cijfermateriaal. De Siba werd daarmee beroofd van zijn grootste groeikansen (en moest ook nog eens iets van een ton aan investeringen in de renovatie van een schoolgebouw afschrijven).

Al na enkele maanden was voor iedereen die het zien wilde duidelijk dat de heren interim hun taken niet aankonden en tijd en geld verspilden aan onuitvoerbare plannen, pompeuze documenten, onderling gebakkelei, en ruzie met ouders. Het ministerie is daar herhaaldelijk op gewezen maar het miste de moed om toe te geven dat het de Siba had opgezadeld met de verkeerde bestuurders, verzuimde ze te vervangen en verhulde opzettelijk dat het wel degelijk op de hoogte was van de problemen en conflicten. Het ministerie liet mij in maart 2009 weten een dergelijke vervanging niet te hebben overwogen omdat het er steeds van uitging dat de bestuurders nog maar kort te gaan hadden – te kort om nog wél capabele opvolgers bijeen te kunnen zoeken. Dat ’t het bestuur om die reden z’n eerste termijn in ’s hemelsnaam maar liet uitdienen, is misschien te begrijpen, maar dat het geen van de verzoeken om verlenging van de benoeming aangreep om orde op zaken te stellen, is dat toch nauwelijks.

Ernstig mis ging het ook bij de samenstelling van het ‘interim’-bestuur. Een onhandiger combinatie van voor deze taak ongeschiktere heren laat zich moeilijk denken. Zowel qua kennis als qua instelling en karakter waren ze voor deze onderneming – een delicate operatie in het hart van islamitisch Nederland – ongeschikt. Geen van hen bleek in staat een vertrouwensrelatie met ouders en personeel – vrijwel allen allochtoon – op te bouwen.[44]

Boutachekourt is zelf moslim en allochtoon, maar staat zowel qua geloof als qua maatschappelijke positie mijlenver af van de mensen voor wie hij zich moest inzetten. En ‘communicatie’, zijn specialiteit, is voor hem synoniem met PR. Bovendien werkten de heren elkaar op alle fronten tegen.

Buys is jurist, maar alleen al zijn aanpak van de dwangsomkwestie en de sluiting van de school in Oost roept vragen op ten aanzien van zijn deskundigheid. Dat hij zijn juridische portefeuille moest inleveren was dus op zich terecht (al veranderde dat niets aan de zaak want ook Van Galen deed er niets mee, en verdween bovendien niet lang nadien, waarna Buys z’n portefeuille terugkreeg). Van Galen bracht enige kennis op terreinen als financiën en personeelsbeleid in, maar hij kan alleen functioneren als hij alle touwtjes in handen heeft en niet wordt tegengesproken, en gaat ook dan sociaal hoogst onhandig te werk. Boutachekourt en Buys bleken niets van onderwijs en onderwijsbeleid te weten, terwijl de laatste wel als dé deskundige op die terreinen werd voorgesteld. Het gevolg van dit al was dat deze heren in alles steunden op een interim-directeur die zijn kennis van de Siba overschatte, niets ophad met islamitisch onderwijs, bij voorbaat overtuigd was van de ongeschiktheid van met name oudere Surinaamse docenten, en elke vorm van inspraak als een onheuse ondergraving van zijn welverdiende autoriteit beschouwde.

Hoe verder?

Wordt het geen tijd dat het ministerie openlijk toegeeft dat het dit project verknald heeft?

Wordt het geen tijd dat het de aangerichte schade beperkt door de leugens van de heren interim over de Siba-ouders openlijk aan de kaak te stellen, en te zorgen dat het personeel zijn ontslagvergoeding krijgt?

De ooit toegezegde 3,3 ton zou een welkome aanvulling betekenen op het schamele bedrag dat er nu voor hen in de Siba-boedel zit.

En wordt het geen tijd ook dat het ministerie – dat immers graag vaker bestuurlijk zou ingrijpen – eens grondig uitzoekt hoe het hier zo fout heeft kunnen lopen?


Ik schreef het voorgaande in 2008. Sindsdien is er in feite niets meer gebeurd. En inmiddels is het natuurlijk te laat om waaraan wat dan ook te doen. Het Siba-drama is geschiedenis geworden, en het voorgaande doet niet meer dan wat voor geschiedenis handig is: vastleggen wat er gebeurd is.

Enkele afkortingen

ISBO islamitische schoolbesturenorganisatie

Siba stichting islamitische basisscholen Amsterdam

CAO collectieve arbeidsovereenkomst

AOb algemene onderwijsbond

CNV christelijk nationaal vakverbond

GMR gemeenschappelijke medezeggenschapsraad

MR medezeggenschapsraad

DGO decentraal georganiseerd overleg

OALT onderwijs in allochtone levende talen

pabo pedagogische academie voor het basisonderwijs

HBO hoger beroepsonderwijs

KvK kamer van koophandel

IB interne begeleider

ICT informatie- en communicatietechnologie


[1] Die verplichting is inmiddels afgeschaft (toevoeging 1-1-2010).

[2] Deze leerkrachten in opleiding volgden een deeltijdopleiding waarvoor ze één middag en een of meer avonden in de week naar school moesten en een dag in de week stage moesten lopen. Die middag loste het bestuur op door een assistent-assistent voor de klas van de afwezige te zetten. Die dag stage vergde meer inventiviteit. Maar aangezien de Siba meer scholen had, lukte het toch: docent-in-opleiding A van school 1 kreeg een dagje in de week de klas van docent-in-opleiding B van school 2, en andersom, en voilà beiden liepen een dagje elders “stage”. Natuurlijk was de docent van die stageklas daardoor net die dag afwezig, maar dat kon worden opgelost door de directeur van de betreffende school als stagebegeleider aan te wijzen.

[3] Hij zal een directiestatuut bedoeld hebben, want daar horen zulke zaken in te staan, maar laat ik hier niet over kniesoren; ’t ding is er nooit gekomen.

[4] Ere wie ere toekomt: het was een genoegen om Mustafa Karakaya de koran te horen reciteren; hij had een prachtige stem en was duidelijk zeer muzikaal.

[5] Citaten zijn ontleend aan een verslag dat ik later aan MR’en en bestuur zond en dat het bestuur stilzwijgend accepteerde.

[6] Tijdens overleg met de bonden over het bestuursformatieplan in juli 2005 meldde dezelfde De Jong werkelijk niet te weten hoe de immers tijdelijk benoemde heer Madani in het formatieplan van de El Faroeq Omar voor het schooljaar 2005-2006 als medewerker terecht kon zijn gekomen. De Jong is óf een meester in het geven van sociaal wenselijke antwoorden, óf een bij tijden compleet warhoofd.

[7] ‘Wob’ staat voor Wet openbaarheid bestuur, ‘Wbp’ voor Wet bescherming persoonsgegevens. De in dit stuk genoemde documenten zijn openbaar en liggen bij het ministerie ter inzage.

[8] Brieven van de minister van OCW aan de besturen van Siba en El Amal staan op www.minocw.nl (althans dat deden ze op het moment dat ik dit verhaal schreef).

[9] Het deed dat in overleg met de koepel van islamitische schoolbesturen, ISBO.

[10] Boutachekourt werd voorgedragen door de ISBO, de beide anderen door het ministerie.

[11] Hij zei zelfs dat hij zijn hypotheek zou moeten verhogen als de Siba in problemen raakte; de Siba raakte in problemen, maar voor de hypotheek van Boutachekourt had dat geen enkel gevolg.

[12] De statuten van de Siba stelden expliciet dat een bestuurder niet voor zijn werk betaald mocht worden.

[13] Uiteindelijk gaf het daar bijna een miljoen euro aan uit.

[14] In dat mailtje klaagt Van Galen heftig over het feit dat Buys zich bemoeide met zijn beleidsterreinen terwijl Van Galen zelf steeds moest bijspringen waar het ging om de portefeuille van Buys die dus kennelijk zijn werk niet aankon. Ook verweet hij Buys dat die te veel tijd besteedde aan zijn andere opdrachtgevers.

[15] De heer Dumasy, een afgestudeerd pedagoog en deskundige op het gebied van intercultureel onderwijs, die het bestuur als adviseur goede diensten had kunnen bewijzen. Hij stuurde OCW een brief waarin hij de gang van zaken rond zijn ontslag, en een reeks andere incidenten, beschrijft.

[16] Notulen overleg bestuur met directie van 1 juni 2006.

[17] Dat vervoer werd deels betaald uit voor onderwijs bedoelde gelden, en die waren hard nodig voor het primaire proces. Daar was niemand het mee oneens. Onduidelijk was (en ís) of dit gebruik van deze gelden in strijd was met de wet. Het ging al meer dan tien jaar zo, en OCW kon dat weten (via de jaarrekeningen van de Siba – en andere islamitische basisscholen waar hetzelfde gebeurd – waarin het inzage heeft). Op voorstellen van MR’en voor herziening van het systeem van ouderbijdragen en suggesties voor andere financieringsbronnen heeft het bestuur nooit gereageerd. Overleg terzake meed het met zorg dus zelfs de bezuinigingen die het in overleg met de MR’en had kunnen doorvoeren, bleven achterwege.

[18] David Owen (2008): In Sickness and in Power, Methuen Publishing Ltd, Londen.

[19] Dumasy beklaagde zich in zijn brief aan het ministerie over bestuursleden die bij overleg hun telefoon lieten aanstaan en regelmatig naar de gang vertrokken voor kennelijk dringende gesprekken. Van Galen memoreert in zijn mail aan Buys dat deze naast zijn andere werk kennelijk te weinig tijd voor de Siba overhield. Zelf heb ik één keer met Buys overlegd (over de opzet van de medezeggenschap – een opzet waar het niet van gekomen is), waarbij ik tot twee keer toe ruim twintig minuten duimendraaiend heb zitten wachten tot hij klaar was met zijn getelefoneer op de gang.

[20] Tot het bestuur zelf wilde dat niet doordringen. Nog een half jaar later beklaagde Boutachekourt zich bij het ministerie over door de raden geblokkeerde rekeningen (subsidieaanvraag bij het ministerie van 16 januari 2007).

[21] Kennelijk maakte hij zich zorgen over nog meer kwalijks: daags na een ouderavond bij de school in Oost werd ik gebeld door woedende ouders: van Buys hadden zij begrepen dat ík die rekeningen geblokkeerd hield omdat ik uit was op het geld daarop. Ik schreef het bestuur dat Buys klaarblijkelijk onvoldoende rekening had gehouden met ouders die het Nederlands matig beheersten en hem daardoor verkeerd begrepen hadden; een reactie daarop kreeg ik niet.

[22] Zo spraken wij af dat er een sollicitatiecommissie zou komen voor een directeur voor de school in Zeeburg, en dat Hentzepeter een te omstreden figuur was om van die commissie deel uit te maken. Bij de eerste bijeenkomst van die commissie bracht Buys Hentzepeter desondanks toch mee, wat voor de oudervertegenwoordiger in de commissie reden was zich terug te trekken. Hentzepeter bleef nauw bij de – overigens tot niets leidende – sollicitatieprocedure betrokken. Ik weet dat omdat ik een der sollicitanten was en tot tweemaal toe werd gebeld door journalisten die door Hentzepeter over mijn sollicitatie waren geïnformeerd; hij meende kennelijk dat daaruit zonneklaar bleek dat ik zeer sinistere bedoelingen had.

[23] Uiteraard werd die brief daarbij niet als reden opgevoerd. De reden was een mailtje dat twee medewerkers van de school in Zeeburg – naar zij mij later zeiden onder druk van Hentzepeter – aan het bestuur schreven. ‘Namens het team’ van hun school (dat van niets wist) klaagden ze daarin dat ik iets onheus over medewerkers zou hebben gezegd. Of ik dat écht gezegd had – ik had dat niet – wenste het bestuur niet uit te zoeken.

[24] Al in 2005 zagen de MR’en voorlopige versies van een aantal van jaarrekeningen die het bestuur triomfantelijk voorlegde.

[25] Voortgangsrapportage van het bestuur aan het ministerie, 26 september 2006.

[26] De eerste onder meer in een interview met Het Stadsblad (20 september 2006).

[27] Het AD schreef op 1 november 1999 en 21 mei 2000 over zijn optreden bij zorgcentrum Oostduin; De Gelderlander op 27 maart en 21 juni 2002 over zijn optreden bij verzorgingshuis De Braamberg.

Incidenten als daar beschreven herhaalden zich toen hij in 2007-2008 bij de Besturenraad werkte; ook daar trad hij – mede op aandringen van de ondernemingsraad, die sprak van ‘wanprestatie’ – voortijdig terug (ten overvloede: deze documenten heeft het ministerie niet).

[28] Zaterdags Bijvoegsel van 4-5 december 2004.

[29] Op zich zijn er goede redenen om bepaalde regels te versoepelen. Kledingvoorschriften beperken de keus bij het aantrekken van nieuw personeel, en dat is beslist onhandig. Maar het bestuur had toegezegd dat er niet aan de identiteit zou worden gemorreld, en gezien de onrust waartoe zulk morrelen leidt, was dat een zeer verstandige toezeggingen.

[30] Brief van Hentzepeter aan Minnée van 20 november 2006, met daarin een reeks beschuldigingen en verdachtmakingen aan het adres van de oudergeleding van zijn medezeggenschapsraad. Hentzepeter meende dat deze ‘zeer orthodoxe’ ouders, en dan met name de voorzitter, uit waren op een maatschappijvijandige school en dat ze doelbewust zijn onderwijsverbeteringen saboteerden. Uitgerekend die voorzitter besloot in 2007 zijn kinderen niet naar de As Siddieq te sturen omdat die school hem te behoudend en gesloten was.

[31] Dat hij de geestelijke vader van dit schimmentheater was, wordt bevestigd door berichten aan het ministerie van zijn collega-interim-directeur Dumasy.

[32] Het bestuur achtte mij ‘… betrokken bij een groep ouders die een meer orthodoxe lijn willen volgen en tot doel hebben om bij het aftreden van het interimbestuur en het aantreden van het nieuwe bestuur hun invloed op de school weer te vergroten, en een aantal beslissingen van het interimbestuur terug te draaien.’ (Verslag van een overleg Boutachekourt en Buys met Minnée en Heemskerk van de directie Primair Onderwijs van OCW op 14 december 2006). OCW nam die verdenking naar eigen zeggen slechts voor kennisgeving aan (persoonlijke mededeling, 19 maart 2009). Maar nog in 2008 weigerde het mij inzage te geven in op mij betrekking hebbende documenten uit het Siba-dossier omdat dit de schrijvers daarvan in gevaar zou brengen (zo bleek tijdens een zitting van de Commissie voor de Bezwaarschriften van het ministerie op 23 september 2008). Kennelijk achtte men mij in staat gewelddadige wraakacties op touw te zetten.

Er zijn meer aanwijzingen voor vreemde angsten. Buys opende ooit een directieoverleg met de mededeling dat Boutachekourt tijdens avondlijk overleg met ouders in Amsterdam-Noord fysiek bedreigd was; een zeer ernstige ontwikkeling. Nu was de directeur van de betrokken school – die zulk ‘overleg’ met ouders meestal meed omdat hij monologen van bestuurders niet als overleg beschouwde – net die keer wel aanwezig. Hij had Boutachekourt de hele avond begeleid en hem tot aan diens auto vergezeld. Hij meldde mij dat er van bedreigingen geen sprake was geweest.

[33] Van 10 december 2006 en 21 en 28 januari 2007. In het verslag van 21 januari 2007 is sprake van ‘… een kleine groep ouders (MR-leden van de El Faroeq) gesteund door Bart Voorzanger die tracht het verbetertraject van de SIBA-scholen te frustreren. Dit gebeurt langs onofficiële kanalen. Deze groep probeert macht uit te oefenen door mailtjes te sturen, maar ook door verbale en fysieke bedreigingen. Dit alles heeft een negatieve invloed op het leefklimaat in de scholen.’

[34] Dit met uitzondering van het personeel van de Abraham el Khaliel in Oost, waar de verhouding tussen ouders en personeel goed bleef. Die school werd daardoor in bestuursogen een brandhaard van verzet. ’t Zou goed kunnen dat dit mede verklaart waarom het bestuur de mogelijkheid die school snel te sluiten, gretig aangreep (zie paragraaf over ‘schoolsluitingen en financiële problemen’).

[35] Deze informatie is afkomstig van de directeur van de Siba-school in Amsterdam-Noord die aanwezig was bij een reeks gesprekken met aspirant-bestuurders. In haar brief aan de Tweede Kamer van 5 maart 2007 meldt de staatssecretaris van OCW dat de aspirant-bestuurders zich terugtrokken omdat de risico’s hen te groot leken.

[36] Zo blijkt uit een e-mail van 3 mei 2007 van bestuursvoorzitter Ruth Kervezee van Esprit aan een vertegenwoordigster van de AOb (dat deel uitmaakte van het dossier betreffende de ontslagaanvraag van het Siba-personeel bij de rechtbank te Amsterdam): ‘Bij een doorstart onder Esprit, zullen wij, na een positief assessment …, medewerkers van de SIBA-scholen uitnodigen te solliciteren bij Esprit’.

[37] Uit de openbare verslagen van de curator die het faillissement van de Siba afhandelt, blijkt dat zij beschikt over een jaarrekening 2006 zónder zo’n verklaring; aanvankelijk meldt zij nog uit te moeten zoeken hoe het zit met eerdere jaarrekeningen, maar daar komt zij later niet op terug. Mogelijk loopt dat onderzoek nog. (N.B. dit schreef ik in 2008; ’t onderzoek zal inmiddels zijn afgerond :-)

[38] Brief van de minister van onderwijs aan de raad van de gemeente Amsterdam, dd. 6 december 2006.

[39] Ik mailde de adviseur van het oude bestuur over deze kwestie, en kreeg van hem te horen dat hij dit soort broddelwerk van het ministerie vaker had meegemaakt.

[40] Maar natuurlijk, ook gemeenteraad en B&W hadden moeten zien dat hier iets niet klopte …

[41] Medio 2006 (ik kreeg een ongedateerde kopie van dit schrijven) schreef het ministerie de Siba dat het overwoog de zes ton die de inmiddels voor-vorige voorzitter had verduisterd van de Siba terug te eisen. Dat deed het dus nu ná dat faillissement (met daarbij de kosten van het ‘interim’-bestuur). Het doet zoiets vaker. De consequentie van dat beleid is dat geld dat scholen eerst werd onthouden omdat hun bestuur het elders verkwistte, vervolgens opnieuw aan die scholen wordt onttrokken. Een voorzitter die zes ton verduistert, bijvoorbeeld, kost zijn scholen zo dus 1,2 miljoen.

[42] In de wandelgangen van de Siba cirkelde allerlei samenzweringstheorieën, waaronder het gerucht dat As Siddieq achter de opstandigheid van dwarse ouders zat (alsof die ouders niet zelf zagen wat er gebeurde). Aanwijzingen daarvoor waren er niet. Een feit is wel dat As Siddieq geen beter moment had kunnen uitzoeken om de ouders onvoorwaardelijke hulp toe te zeggen, en zo twee schoolgebouwen en flink wat leerlingen binnen te halen.

[43] Zo blijkt uit een brief van mevrouw Dijksma aan een voormalig Siba-directeur die haar had opgeroepen in deze haar verantwoordelijkheid te nemen.

[44] Het voorgenomen ontslag van het halve team van de school in Oost – oudere Surinaamse leerkrachten – spreekt in dit verband boekdelen. Zonder enig onderzoek naar hun functioneren en hun vaardigheden meende het bestuur dat ze wel slecht les móesten geven en dat bijscholing weggegooid geld zou zijn. Toen zulk onderzoek later alsnog werd gedaan, bleek er met de basisvaardigheden van deze leerkrachten weinig mis. Volgens de directeur van de school waren de ontslagenen persoonlijk door Hentzepeter uitgezocht … op basis van een lijstje met namen, geboortedata en, niet onbelangrijk in dit verband, geboorteplaatsen. Aan het werk had hij deze docenten nooit gezien.