ZΖeΥeΡbΘuΑrΒgџ: ώbΝeΟrΖeΡkΖeΟnΕiЦnΒgџ ΏrΑÿΩlλeΟnΒgԷtΝeΟnХ ώkΕiЦnΒdΖeΟrΑvΝeΡlηdХ

Het idee achter onderstaande berekeningen is heel simpel. Neem een rij kindergraven, waarvan je van minstens een graf de locatie kent omdat het met een zerk gemarkeerd is. Ga na hoeveel graven die rij ná dat ‘bekende’ graf nog telt en vermenigvuldig dat aantal met de gemiddelde grafbreedte. Je hebt dan een schatting van het aantal meters tussen dat graf en het einde van de betrokken rij. Kijk vervolgens of die afstand past tussen dat graf en het talud. Zo niet, dan is er een gerede kans dat de laatste graven van die rij onder het talud liggen.

Het meest zuidelijke kindervak telt in totaal 11 rijen (van de 17) waarvan we het totaal aantal graven kennen (dat aantal staat hier steeds tussen haakjes achter het rijnummer): De rijen 4(90), 5(87), 6(95), 8(90), 11(92), 12(96), op grond van gegevens in de Verloven tot Begraven[1], en de rijen 13(96), 14(89), 15(98), 16(100) en 17(87) op grond van gegevens uit het Kinderjournaal van Zeeburg[2]. Het gemiddelde daarvan is, afgerond, 93.

Op dat kindervak staan tien zerken. Voor vijf daarvan heb ik gemeten hoe ver ze van de rand van het grindpad staan. In drie van die vijf gevallen – de graven van Salomon Goedel, Hendrika Dotsch en Emanuel Sloog – weet ik precies hoeveel graven er ten westen van die zerk nog liggen; van de andere twee – Sara Beer en Joseph Kalker – kan ik dat alleen maar schatten door uit te gaan van het gemiddelde aantal graven per rij (de 93 van het eind van de vorige alinea).

Van het kindervak uit de voorafgaande periode (1875-1882) weet ik dat het vijftig meter breed is en gemiddeld zo’n tachtig graven per rij telt. De gemiddelde breedte van een kindergraf daar is dus ruim zestig centimeter. Voor het meest zuidelijke kindervak heb ik een schatting van de gemiddelde grafbreedte gemaakt door de afstand te meten van diezelfde vijf kinderzerken tot de oostgrens van het grafveld, en die afstand te delen door het rangnummer van het betreffende graf. Dat leverde vergelijkbare uitkomsten op: rond de zestig centimeter. En dat is ook niet verwonderlijk gegeven het feit dat het om dezelfde populatie gaat, en dat de manier van begraven in de relatief korte tussentijd niet significant veranderd zal zijn. Ik ga er daarom van uit dat zestig centimeter een goede schatting is voor de gemiddelde breedte van een kindergraf.

De afstanden heb ik gemeten met behulp van Google Maps, na te hebben geverifieerd of afstanden die ik ken, zoals de lengte van de muur, correct gemeten worden. Dat worden ze. Ook heb ik de afstanden vergeleken met vergelijkbare metingen in twee daar specifiek voor dit ontwikkelde computerprogramma’s. De verschillen waren verwaarloosbaar (en onvermijdelijk omdat je de begin- en eindpunten van een meting nu eenmaal niet op de tiende millimeter nauwkeurig kunt reproduceren). Ik heb steeds gemeten langs lijnen die evenwijdig liepen met de muur, ervan uitgaande dat dat het werkelijke verloop van de (onzichtbare) rijen het best benadert. En voor de locatie van het begin van het veld ben ik uitgegaan van een lijn langs de op een satellietfoto goed zichtbare oostrand van het naastgelegen volwassenveld. Een meting in het veld is ongetwijfeld nauwkeuriger, maar aangezien het daar lastiger is om de juiste meethoek te bepalen, en de grens van het volwassenveld door te trekken, zou het resultaat ervan alleen iets zeggen als je die problemen oplost met behulp van professionele landmetingsapparatuur en een team ervaren landmeters. Daarover beschik ik niet.

Onderstaande tabel vat mijn tel-, meet- en rekenwerk samen. Na naam, rij en graf, ziet u steeds (a) het aantal graven per rij; (b) het aantal graven tussen het betrokken graf en het (westelijke) einde van de rij; (c) de lengte van dat einde, als we uitgaan van een gemiddelde grafbreedte van 60 cm; (d) de afstand tussen dit graf en het talud; en (e) het verschil tussen die laatste twee waarden.

naam rij graf a b c d e
Goedel 6 71 95 24 14,4 m. 12,5 m. 1,9 m.
Dotsch 11 68 92 24 14,4 m. 12 m. 2,4 m.
Sloog 8 36 90 54 32,4 m. 30 m. 2,4 m.
Beer 7 67 93 26 15,6 m. 10 m. 5,6 m.
Kalker 9 39 93 54 32,4 m. 29,5 m. 2,9 m.


De lengteverschillen (kolom e) zijn in alle gevallen positief, en dat zou betekenen dat alle rijen doorlopen onder het talud.

Die afstandsverschillen zijn uiteraard slechts schattingen. De laatste twee waarden in het rijtje zijn berekend op grond van een gemiddelde rijlengte. Het is goed mogelijk dat beide rijen korter waren dan het gemiddelde, en dan is het nu erg hoog uitvallende afstandsverschil in werkelijkheid kleiner (ik heb de betrokken waarden gecursiveerd).

Ook de gemeten afstanden zijn benaderingen. Als gezegd, ik ben ervan uitgegaan dat de rijen evenwijdig lopen aan de muur. Maar het grindpad staat niet volkomen haaks op die muur, en als je de hoek tussen meetlijn en pad een beetje groter of kleiner maakt verschuift de gemeten afstand al gauw iets. We mogen uit de gegevens in de tabel beslist niet opmaken dat we nu op de centimeter, decimeter, of zelfs halve meter nauwkeurig weten tot waar de betrokken rijen doorlopen. We moeten de conclusie dus zorgvuldig formuleren:

Gegeven deze uitkomsten moeten we er serieuze rekening mee houden dat de laatste paar graven van de betrokken rijen onder het grindpad liggen.

Preciezer dan dat kunnen we daar niet over zijn.

Noten

1 Zie de schema’s die ik maakte om een plattegrond te kunnen reconstrueren.

2 Zie mijn artikel over dat Journaal in Misjpoge 30/3: 94-101 (2017).